Het lek in de Commissie-Stiekem: een kwestie voor de doofpot?

Lees verder

*Dit artikel is geschreven voordat de uitkomst van het onderzoek werd gepubliceerd.

Het in de kladden grijpen van wetsovertreders is in Nederland de taak van het Openbaar Ministerie. Bij een wetsovertreding van een lid van de Tweede Kamer, ook wel ambtsmisdrijf genoemd, ligt de bal bij de Tweede Kamer zelf. Op deze manier controleren politici elkaar. Door deze constructie kan de indruk ontstaan dat men elkaar de spreekwoordelijke hand boven het hoofd houdt. Net als een slager die zijn eigen vlees keurt. Grote kans dat deze kwestie in de doofpot verdwijnt. Is de huidige procedure wel een wenselijke gang van zaken?
Haagse vergietjes

Het lekken van informatie is binnen de muren van het Binnenhof geen ongewone gang van zaken. Dit heeft normaal gesproken voor de Haagse politici nauwelijks tot geen juridische gevolgen. De kaarten komen anders te liggen op het moment dat informatie wordt gelekt die alleen binnen de Commissie-Stiekem is gedeeld. Dit levert namelijk een ambtsmisdrijf in de zin van artikel 119 van de Grondwet op. De informatie die binnen deze commissie wordt besproken is namelijk topgeheim.

Wat is en wat doet de Commissie-Stiekem eigenlijk?

De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD), beter bekend als de Commissie-Stiekem, is in 1952 opgericht op initiatief van Jaap Burger, toenmalig fractievoorzitter van de PvdA.1 De Commissie-Stiekem oefent controle uit op de Nederlandse geheime diensten, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). In deze commissie wordt op basis van strikte vertrouwelijkheid gevoelige informatie gedeeld over bijvoorbeeld de staatsveiligheid. Alleen de fractievoorzitters hebben zitting in deze commissie. Op deze manier hebben de fractievoorzitters de mogelijkheid om de regering op dit terrein te controleren.

Onderzoek Openbaar Ministerie 

Op 13 maart 2014 heeft de voorzitter van de commissie Halbe Zijlstra aangifte gedaan van een lek. De Rijksrecherche heeft vervolgens onderzoek gedaan onder leiding van het Openbaar Ministerie. Bij dit onderzoek is de handelswijze van de commissieleden onderzocht en zijn enkele leden verhoord. Nadat één of meer leden van de commissie in verband werden gebracht met het mogelijk lekken van informatie, is het onderzoek door de Rijksrecherche stilgelegd.2 Het gaat hier mogelijk om een ambtsmisdrijf door een lid van de Tweede Kamer. Het OM is dan niet bevoegd om verder onderzoek te doen. Art. 119 Grondwet legt de opdracht tot vervolging bij uitsluiting bij de regering of de Tweede Kamer.

Procedure

De procedure in de Tweede Kamer wordt in gang gezet op een schriftelijk voorstel van vijf leden onder opgave van de feiten. Heeft de kamer tot overnemen van het voorstel besloten, dan stelt zij een commissie van onderzoek in. Hierop zijn de bepalingen van de Wet op de parlementaire enquête van toepassing. De regering is op grond van art. 5 Wet op de ministeriële verantwoordelijkheid (hierna: Wet MV) in het algemeen bevoegd opdracht tot vervolging te geven. Het besluit tot vervolging dient nauwkeurig aan te geven op welke feiten de beschuldiging berust.3

De procureur-generaal bij de Hoge Raad is vervolgens verplicht onmiddellijk gevolg te geven aan een last tot vervolging (art. 5 lid 1 jo. art. 18 lid 2 Wet MV). De reden van berechtiging van ambtsmisdrijven door de Hoge Raad ligt niet in de bijzondere aard van de gepleegde daad, maar in de hoge rang van de personen.4

Ratio art. 119

De Grondwet kent van oudsher de mogelijkheid dat politieke ambtsdragers voor ambtsmisdrijven vervolgd kunnen worden. Artikel 119 van de Grondwet biedt een waarborg tegen een op lichtvaardige gronden ingestelde vervolging van politieke ambtsdragers. Anderzijds biedt de bepaling de waarborg dat een noodzakelijk geoordeelde vervolging ook daadwerkelijk plaats zal vinden.

Niet overgaan tot vervolging wordt hoogstwaarschijnlijk geïnterpreteerd als wegstoppen in de doofpot.

Heeft de ingestelde procedure daadwerkelijk zin?

De Wet MV voorziet in een procedure waarbij er eerst een aanklacht moet zijn. Vervolgens moet er een kennisgeving aan de betrokkene worden afgegeven. Daarna wordt er een onderzoekscommissie ingesteld die wel of niet een last tot vervolging moet vervaardigen. In deze kwestie is er geen aanklacht en kennisgeving, maar wel een onderzoekscommissie.

Om een antwoord te geven op de vraag of de te volgen procedure daadwerkelijk zin heeft, is het zinvol om de geschiedenisboeken in te duiken. In 2009 lekte Paul Tang, tegenwoordig lid van het Europees Parlement, Prinsjesdagstukken. Hij bekende. Er werd een onderzoekscommissie ingesteld en deze kwam tot de conclusie dat Tang een strafbaar feit had gepleegd. Tang moest worden vervolgd.6 Uiteindelijk besloot dezelfde commissie dat een dergelijke vervolging niet moest worden aanbevolen. Dit omdat de Wet MV uit 1855 zo gebrekkig en wonderlijk in elkaar steekt dat een vervolging van een Tweede Kamerlid een ‘mission impossible’ is.7 Het van toepassing laten zijn van deze regels zou zelfs mogelijk in strijd kunnen zijn met art. 6 EVRM. Er zouden voor een verdachte te weinig waarborgen zijn in dit bijzondere strafproces.

Door verschillende staatsrechtsgeleerden wordt geconstateerd dat deze procedure niets met een normale rechtsgang te maken heeft. Het is lastig om aan waarheidsvinding te doen omdat de onderzoekscommissie geen echte opsporingsbevoegdheden heeft.8 Bovendien heeft de commissie slechts een kleine drie maanden de tijd om het onderzoek te verrichten (art. 16 Wet MV). Daarna vervalt automatisch de aanklacht tegen het kamerlid.

Op grond van art. 11 lid 2 Wet MV is de Wet op de parlementaire enquête van toepassing Daarmee beschikt de ingestelde onderzoekscommissie over een zogenaamde enquêtebevoegdheid. Dit betekent onder andere dat getuigen verplicht zijn om te komen en de verklaringen onder ede worden afgelegd. Ook in dat kader doemen er allerlei vragen op. Zoals de vraag of een verdachte via de enquêtemiddelen mee dient te werken aan zijn eigen veroordeling. Dit is het vraagstuk van de zelfincriminatie; niemand is gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Alle bovengenoemde zaken bij elkaar opgeteld, kan ik niet anders concluderen dan dat de huidige procedure niet veel zin zal hebben.

Doofpot

De onderzoekscommissie staat dus voor een erg lastige opdracht. Óf de commissie komt tot de conclusie dat er een aantal fractievoorzitter(s) is geweest dat fragmentjes van informatie heeft gelekt, óf de commissie kan geen harde feiten vinden. De zaak kan in het eerste geval misschien naar de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Bij gebrek aan harde feiten trekt de commissie de conclusie dat er onvoldoende reden voor vervolging is. Het niet overgaan tot vervolging zal hoogstwaarschijnlijk worden geïnterpreteerd als het wegstoppen in de doofpot. Dat is allesbehalve wenselijk.

daan2
Daan van de Kamp 

Voetnoten

1. Volkskrant ‘Hoe stiekem is de commissie stiekem?’ <www.volkskrant.nl>
2. OM ‘OM draagt onderzoek aangifte lekken CIVD over aan presidium Tweede Kamer <www.om.nl>
3. C.J. Bax, ‘De Grondwet’, p. 542-543
4. J.H. Buijs, ‘De Grondwet, toelichting en kritiek’, p. 448
5. Kamerstukken II, 1980/1981, 16 164, nr. 8, p.2

6. Binnenlands Bestuur ‘Onderzoek lek commissie kansloos’ <www.binnenlandsbestuur.nl>
7. Binnenlands Bestuur ‘Onderzoek lek commissie kansloos’ <www.binnenlandsbestuur.nl>
8. RTL Nieuws ‘Vervolging van een kamerlid een juridische doolhof’ <www.rtlnieuws.nl

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Meld aan