”Op 23 mei 1977 bracht een groep van negen gewapende jonge Zuid-Molukkers een trein tot stilstand ter hoogte van het Drentse dorp De Punt.”
De dramatische feiten
Even een blik terug in de geschiedenis. Begin jaren 50 van de vorige eeuw kwamen 4.000 Zuid-Molukse mannen met hun gezinnen naar Nederland voor een tijdelijk verblijf.3 Deze mannen dienden in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en vochten tegen de machtsovername van Soekarno in Indonesië. De Nederlandse regering beloofde hen dat zij na het tijdelijke verblijf hun eigen staat konden stichten op de Molukken. In afwachting daarvan verbleven ze, vaak onder slechte omstandigheden, in Nederlandse Kampen. De Nederlandse staat is haar belofte nooit nagekomen. De tweede generatie Molukkers accepteerde dit onrecht uiteindelijk niet en ging ten slotte tot radicalere methoden over.4
Op 23 mei 1977 bracht een groep van negen gewapende jonge Zuid-Molukkers een trein tot stilstand ter hoogte van het Drentse dorp De Punt. Van de 94 passagiers werden er 40 direct vrijgelaten.5 De machinist Hans Braam wordt doodgeschoten evenals een passagier, Leo Bulter. Later wordt nog een gegijzelde gedood, Bert Bierling. Op twee zwangere vrouwen en een zieke man na hebben de overige gegijzelden negentien dagen in de trein vastgezeten. De Nederlandse regering schakelde in de tussentijd bemiddelaars in om te praten over vrijlating van de gijzelaars. Op 11 juni besluit de regering dat het genoeg is geweest. Mariniers brengen de kaping gewelddadig tot een einde. Hierbij komen zes van de negen Molukse kapers om het leven.6
Na 36 jaar sprake van verjaring?
Is er in deze dramatische zaak sprake geweest van een onrechtmatige beëindiging van de gijzeling? Daarover heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek nodig is. Over de vraag of de rechtmatigheid van de beëindiging überhaupt nog aan de rechtbank kan worden voorgelegd, heeft de rechtbank al uitspraak gedaan. Is een vordering ten aanzien van een gebeurtenis van 36 jaar geleden niet al lang verjaard?
Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar de Verjaringswet van 1924.7 In deze wet staat dat een rechtsvordering ter zake van geldschulden van het Rijk na vijf jaar verjaart. De verjaringstermijn vangt aan op de laatste dag van het jaar waarin de vordering opeisbaar is geworden. In dit geval is de verjaringstermijn van eisers op 31 december 1982 voltooid. In het nieuwe artikel 73a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is dit niet anders. Zowel de Staat, de eisers als de rechtbank concluderen dat de vorderingen van eisers inderdaad verjaard zijn.
Is het onderhavige geval voeren eisers allereerst aan dat een beroep op verjaring onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De Staat heeft niet voldoende onderzoek gedaan naar de oorzaak van de dood. Daarnaast heeft de Staat onwaarheden verspreid wat betreft de politieke verantwoording. De staat heeft tevens cruciale gegevens uit de autopsierapporten achtergehouden. De eisers konden alleen over deze informatie beschikken, wanneer deze door de Staat openbaar zouden worden gemaakt. Door dit nalaten konden de eisers hun vordering niet eerder instellen dan in 2013. Eisers voeren hiernaast nog een aantal omstandigheden aan die zijn geïnspireerd door het Schelde-arrest.8
De Staat verweert zich onder meer door te stellen dat hier geen sprake is van van verjaring voordat eisers bekend waren met hun vordering. Daarnaast blijkt niet dat eisers hun vordering objectief gezien eerder hadden kunnen instellen.
Belangenafweging: verplichtingen uit Europees verdrag
Verjaring is een zeer belangrijk beginsel van rechtszekerheid. De rechtbank zal bij de toepassing van artikel 6:2, tweede lid BW, dus een terughoudende afweging moeten maken tussen het algemene belang, en het individuele belang van de Staat. Uit het Schelde-arrest volgt echter dat er rekening moet worden gehouden met verplichtingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).9 In deze uitspraak is bepaald dat ondanks het verstrijken van een verjaringstermijn met dertig jaar het mogelijk was om de vordering ontvankelijk te verklaren omdat dit in lijn is met het recht op toegang tot de rechter (artikel 6 lid 1 EVRM). De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat rekening dient te worden houden met het recht op leven (artikel 2 EVRM); het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) en alle omstandigheden van het geval.
Uit het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gewezen Kaya-arrest volgt dat nabestaanden bij mogelijke schending van artikel 2 EVRM recht hebben op een “effective remedy” zoals genoemd artikel 13 EVRM.10 Dat betekent dat een staat een diepgaand onderzoek moet doen naar de doodsoorzaak, waarbij nabestaanden toegang hebben tot een onderzoeksprocedure voor zover dit noodzakelijk is. In de zaken Hugh Jordan en Isayeva vs. Russia heeft het EHRM bepaald dat bij het verkrijgen van genoegdoening, de staat niet onmogelijk mag bemoeilijken of nalaten.11 Bovendien kan er toch een “arguable claim” zijn bij nabestaanden, ondank het feit dat gerede twijfels ten aanzien van de doodsoorzaak niet van bewijs kan worden gestaafd. Zo constateert het EHRM in de zaak-Kaya dat de overheid haar onderzoeksplicht had geschonden, onder meer door na te laten onderzoek te doen naar mogelijke andere doodsoorzaken.12 De tekortkomingen in het onderzoek naar de doodsoorzaak leidden tot het oordeel van het EHRM dat de nabestaanden in feite een effectief bij de civiele rechter in te stellen rechtsmiddel was ontnomen.13
Regelgeving en rechtspraak geldschulden van de Staat
Naast de nadruk die wordt gelegd op de Europese rechtbank besteedt de rechtbank ook aandacht aan nationale aspecten van verjaring. Het Nieuwe Burgerlijk Wetboek bevat een aantal relatieve verjaringstermijnen die ook van toepassing zijn op geldschulden van de Staat. De rechtbank Den Haag begrijpt dat het feit dat een schuldeiser een rechtsvordering niet redelijkerwijs kon instellen binnen de verjaringstermijn het uitgangspunt moet zijn in een dergelijke zaak. In verschillende zaken volgt ook dat het buiten toepassing laten van een verjaringstermijn eerder voor de hand ligt wanneer het niet kunnen instellen van een vordering te wijten is aan een handeling of nalaten van de schuldenaar.14
Staat in gebreke
Verder stelt de rechtbank vast dat de eisers directe nabestaanden zijn. Hierdoor staan zij dus in voldoende verband tot de gestelde onrechtmatige daad. Indien de vordering toewijsbaar is, zouden zij in theorie aanspraak maken op een schadevergoeding. Interessanter is de afweging die de rechtbank maakt ten aanzien van het verweer van de Staat omtrent de mogelijkheid om zich gedegen te verdedigen. Naarmate de tijd verstrijkt wordt het voor een partij steeds lastiger om zich gedegen te verweren. De Staat wijst in dit geval op het verlies aan herinneringen van getuigen, waaronder de mariniers. De rechtbank onderkent dit, maar is met eisers van oordeel dat de Staat nog voldoende mogelijkheid heeft om zich tegen de vordering te verweren. De Staat heeft niet aan de verplichting voldaan om tijdig een “thorough and effective investigation” in te stellen. Zij kan dit argument dus niet met succes aan eisers tegenwerpen.
”Toenmalig minister van Justitie Dries van Agt heeft in 1977 de Tweede Kamer onjuist geïnformeerd over de beëindiging van de treinkaping bij De Punt.”
Beroep op verjaring wordt afgewezen
De rechtbank Den Haag komt tot het volgende oordeel. Allereerst wijst de rechtbank op het door de Staat onvoldoende verrichte onderzoek naar de dood van de kapers. De cruciale gegevens uit de rapporten maakten het noodzakelijk en voor de hand liggend om de mariniers te verhoren. Daarnaast zijn de onderzoeksrapporten op geen enkele wijze met de nabestaanden gedeeld, terwijl zij hier wel een gerechtvaardigd belang bij hadden. De nabestaanden zijn bovendien lange tijd op het verkeerde been gezet door een onjuiste verklaring van de regering aan het parlement.15 Mede in het licht van het bovenstaande en het feit dat het gaat om een geval waarin het recht op leven in het geding was, wordt het beroep van de Staat op verjaring door de Rechtbank Den Haag afgewezen.
Eerste stap gezet
Verjaring zal dus de vordering niet in de weg staan. Maar hierbij is de zaak nog niet gesloten, want deze uitspraak van de rechter is slechts een tussenvonnis. Om antwoord te krijgen op de vraag of de kapers zijn geëxecuteerd, moet eerst nader onderzoek worden gedaan. De eerste stap is gezet, maar wat er daarna zal gebeuren is onzeker.
Djoe Kuils
Op 17, 18 en 19 mei 2017 vindt onze masterclass
voor eind bachelor- en begin masterstudenten plaats.
Tijdens deze drie dagen werk je in teams aan een
zaak die een fictieve, maar realistische weergave is
van onze praktijk. Wil jij een kijkje nemen achter de
schermen om te zien of onze manier van werken bij
jou past? Aarzel niet en meld je nu aan!
Benieuwd wat je te wachten staat? Bekijk hier het
filmpje van vorig jaar.
Pels Rijcken Bron van Inzicht