Adriaan Wierenga is noodrechtspecialist en als docent en onderzoeker verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Gedurende de coronacrisis kwam er veel aandacht voor zijn vakgebied, in aanvulling op reguliere wetgeving werd namelijk veelal het noodrecht ingezet. Hij adviseert vele bestuurders en geeft voorlichting omtrent het noodrecht en corona.
Hoe ervaart u zelf deze tijd?
Het is een bijzondere tijd. Ruim zeven jaar geleden heb ik ervoor gekozen om mij in mijn wetenschappelijk onderzoek te specialiseren in het specifieke vakgebied van het noodrecht en burgemeestersbevoegdheden. Het is een onderwerp waar je, als je rechten studeert, weinig van krijgt te horen. Het onderwerp heeft mij ooit gegrepen en sindsdien heb ik mij daar altijd in mijn onderzoek in verdiept en mee bezig gehouden. Het is een heel specifiek vakgebied dat door de coronacrisis erg in de belangstelling is komen te staan. Vier jaar geleden schreef ik in een boek een bijdrage waarin de Hamsterwet aan de orde kwam, een wet uit het staatsnoodrecht uit 1962. Ik vroeg me toen af of deze wet ooit in de praktijk zou worden toegepast. Toen in het begin van de coronacrisis bleek dat iedereen massaal wc-rollen insloeg, kwam de wet eigenlijk best dichtbij. Sinds het begin van de corona crisis ben ik veel bezig met het adviseren van overheden die veel vragen hebben over het noodrecht, van nationaal tot lokaal niveau. Daar komt bij dat ik vaak de pers te woord sta en ook veel vragen van burgers probeer te beantwoorden. Daarnaast doceer ik ook nog aan de universiteit. Onze faculteit zet alles op alles om binnen de beperkte mogelijkheden door deze crisis zo goed mogelijk onderwijs te verzorgen, wat met zich meebrengt dat dit meer tijd kost dan wanneer onderwijs regulier is.
Waarom is het noodrecht zo in de belangstelling te komen staan?
Tijdens de eerste periode van het coronavirus, was er onvoldoende reguliere wetgeving die geschikt was om de epidemie te bestrijden, daarnaast betreft het natuurlijk ook een noodsituatie. De Wet publieke gezondheid – die de infectiebestrijding regelt – kent hoofdzakelijk slechts de bevoegdheden toe om mensen die ziek zijn of mensen van wie je een gegrond vermoeden hebt dat ze besmet zijn, te isoleren of in quarantaine te plaatsen. Deze crisis vroeg om veel meer maatregelen, te denken valt aan: het sluiten van scholen, 1.5 meter afstand, het afgelasten van evenementen en het samenscholingsverbod. Deze maatregelen konden niet gebaseerd worden op de Wet publieke gezondheid. Om toch de maatregelen te kunnen doorvoeren, is er gebruik gemaakt van het gemeentelijk noodrecht. Het gemeentelijk noodrecht is nog nooit zo langdurig en intensief gebruikt in Nederlands als nu. Het gemeentelijk noodrecht kan worden ingezet bij rampen en ernstige wanordelijkheden. De coronacrisis valt onder de definitie van een ramp. Daarnaast bestaat er ook nog het staatsnoodrecht. Dit zijn veelal ‘onderwater bepalingen’, die in een crisistijd boven water kunnen worden gehaald en worden ingezet. Van het staatsnoodrecht is sinds de Tweede Wereldoorlog zelden gebruikgemaakt, maar nu wel met het instellen van de avondklok.
Op 23 januari 2020 is er in Nederland een avondklok afgekondigd. Het is niet toegestaan tussen 21.00 en 4.30 uur over straat te gaan. De maatregel vormt een ingrijpende inbreuk op de bewegingsvrijheden van burgers. Er is dan ook een kort geding aangespannen tegen de Staat. Hoe is de avondklok juridisch te rechtvaardigen?
De avondklok is ingesteld op basis van de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag, een slapende wet. Deze wet bepaalt dat het recht om in de openlucht te vertoeven beperkt kan worden. Hoewel de wet geschikt is voor het instellen van de avondklok, is de voorzieningenrechter in het kort geding gevallen over de spoedeisendheid. Uit het gedrag van de overheid kan geen spoedeisendheid worden afgeleid. De overheid heeft eerst gepolst bij de Tweede Kamer of er wel een meerderheid voor de maatregel was, dit heeft voor vertraging van drie dagen gezorgd. Ik denk dat het goed is dat de regering voor zoveel mogelijke democratische legitimatie gaat door de volksvertegenwoordiging te betrekken bij besluiten. Echter valt mij de discrepantie op: er wordt gebruik gemaakt van een spoedprocedure, maar ook wordt er extra tijd genomen om de maatregel in te voeren. Ik ben wel van mening dat de voorzieningenrechter in het kort geding er met een gestrekt been in ging. De spoedeisendheid is vereist, maar daar kan ook gematigder naar gekeken worden omdat de wet wel daadwerkelijk een basis kan vormen voor het invoeren van de avondklok. Daarnaast schemert door het vonnis van de voorzieningenrechter de kritische houding ten opzichte van de avondklok als instrument zelf. De rechter kan niet zeggen dat de maatregel op zichzelf een slechte maatregel is, maar moet kijken of het nut en de noodzaak voldoende zijn gemotiveerd. Dit laatste was niet het geval volgens de voorzieningenrechter. Het is wel een stevige uitspraak om in kort geding, niet in de bodemprocedure, uitvoer bij voorraad de opdracht te geven aan de regering om te maatregel in te trekken. Het is de taak van de rechter om te kijken of de juiste bevoegdheden zijn gebruikt en of maatregel proportioneel is. Deze moeten goed worden onderbouwen door het bestuur. Ik verwacht dat de hoger beroepsrechter gematigder zal zijn in zijn uitspraak, ook omdat de Wet buitengewone bevoegdheid als gezegd op zichzelf een goede grondslag voor een avondklok vormt. De Staat heeft ondertussen de kans gehad om de invoering van de maatregel beter te motiveren.
Dit interview werd gehouden voor de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep. Het gerechtshof bleek inderdaad gematigder te zijn in zijn oordeel en de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag als grondslag voor de avondklok te aanvaarden, red.
Indien de hoger beroepsrechter in het kort geding beslist dat de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag onvoldoende wettelijke grondslag biedt voor de avondklok, wat is dan het gevolg?
De regering is overtuigd van het belang van de avondklok. Naar aanleiding van de procedure in het kort geding, heeft de regering een tweede wettelijke grondslag gecreëerd. De tweede grondslag is de Tijdelijke Wet Maatregelen covid-19 (coronawet). De Wet Publieke Gezondheid bood te weinig mogelijkheden voor maatregelen ter bestrijding van de corona crisis. De Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 is een tijdelijke uitbreiding van de Wet Publieke Gezondheid. Als het ware is er een hoofdstuk toegevoegd aan de wet met maatregelen zoals het samenscholingsverbod en de 1.5 meter. De avondklok is momenteel ook toegevoegd aan deze wet. Op vrijdag 19 februari 2021 is de wet met spoed aangenomen door de Eerste Kamer. Wat je ziet is dat als de politieke meerderheid voor de avondklok is, deze gewoon blijft. Als de rechter oordeelt dat de wettelijke grondslag onvoldoende is, kan je als wetgever een betere of andere wettelijke grondslag creëren.
Vanuit de Nederlandse bevolking kwam veel tegenklank tegen de avondklok. Vlak na het instellen, ging het dan ook mis op meerdere plekken in Nederland. Er ontstonden rellen in meerdere steden. Welke mogelijkheden hadden burgemeesters om de rellen te stoppen omdat het in sommige steden toch wel erg uit de hand liep?
De rellen waren ook weer snel afgelopen. De politie is goed in het monitoren van sociale media. Dat heeft men geïntensiveerd. Aan de hand van wat er online gebeurt, kan er snel ingespeeld worden om te voorkomen dat mensen zich ergens gaan verzamelen. Het is dan mogelijk om dit vroegtijdig te beheersen. Burgemeesters gebruikten gemeentelijk noodrecht om relschoppers uit hun gemeente te weren, daarbij werd nogal eens de fout gemaakt een noodbevel in plaats van de noodverordening te gebruiken. Naast het ingrijpen van de burgemeesters is het Openbaar Ministerie een lik-op-stuk beleid is gaan voeren. Het OM heeft gebruik gemaakt van het snelrecht en hoge straffen geëist tegen relschoppers. Een hogere strafbedreiging heeft op zichzelf wel maar zelden het directe effect dat iemand geen strafbaar feit meer pleegt. Echter in combinatie met een hoge pakkans en het snelrecht, kan het wel zijn dat je heel concreet consequenties ziet die je daarvan misschien weerhouden. De situatie kon dus snel onder controle worden gekregen doordat de politie nauwlettend in de gaten hield wat er online gebeurde, met het gemeentelijk noodrecht en het OM een lik-op-stuk beleid uitvoerde.
Veel relschoppers zijn berecht via het snelrecht en hebben geen gevangenisstraf gekregen. Er klinkt een roep om voor dit soort vergrijpen geen taakstraf te geven, maar gelijk een gevangenisstraf. Wat vindt u hiervan?
Ik vind het een slecht idee. Ik denk dat het belangrijk is dat de rechter de vrijheid heeft om alle omstandigheden van het geval zelf mee te wegen en ook de persoon van de verdachte mee te wegen, om de strafmaat te bepalen. In sommige situaties kunnen de consequenties van een gevangenisstraf heel groot zijn in relatie tot hetgeen iemand heeft gedaan met het oog op de bijzondere omstandigheden of zijn achtergrond.
Juliette Huijsmans