Van ‘Gouden Kooi’ naar de WW

Hoe een verliezer een uitkering verdiende

Lees verder

Bij de naam ‘Terror Jaap’ zal menig Nederlander denken aan het veel besproken televisieprogramma ‘De Gouden Kooi’. In dit programma werd een groep kandidaten langdurig in een luxe villa opgesloten. Vervolgens was het de bedoeling dat de deelnemers elkaar gingen ‘wegpesten’. De overgebleven kandidaat kon de luxe villa winnen en daarbij een geldbedrag van tenminste één miljoen euro.[1] De kandidaten moesten aanvankelijk een bedrag betalen om mee te mogen doen aan het programma. De deelnemers kregen op hun beurt 2.250 euro van de televisieproducent Talpa voor iedere maand die hij of zij in ‘De Gouden Kooi’ heeft doorgebracht.[2] Alles bij elkaar genomen is het geen situatie waarbij snel de vraag opkomt of de ‘verliezers’ van het programma recht zouden hebben op een WW-uitkering. Toch kwam dit vraagstuk naar boven nadat Natasja – een deelnemer die het programma had verloren – een beroep deed op de WW en het UWV zich hiertegen verzette. Voor de vraag of Natasja op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) recht had op een WW-uitkering werd vervolgens doorgeprocedeerd tot aan de Hoge Raad. Ons hoogste rechtscollege oordeelde dat de verliezende deelnemer inderdaad recht heeft op een WW-uitkering. Hoe het mogelijk is dat een verliezer van een realityprogramma recht heeft op een WW-uitkering verdient enige uitleg.

Wie is verantwoordelijk voor wat?

Voorop moet worden gesteld dat premiegeschillen sinds 1 januari 2006 aan de belastingrechter worden voorgelegd.[3] De Hoge Raad is daarbij de hoogste rechterlijke instantie bij uitkeringsgeschillen inzake de premieplicht.[4] De Hoge Raad is derhalve de hoogste instantie op het gebied van de loonheffingen en op het gebied van de premieplicht voor de werknemersverzekeringen indien het geschillen ten aanzien van uitkeringsrechten betreft.[5]

De WW behoort naast de Ziektewet (hierna: ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) eveneens tot de werknemersverzekeringen.[6] Voor de vraag wie recht heeft op een werkloosheidsuitkering moet worden gekeken naar artikel 15 WW. Hieruit blijkt dat de werknemer recht heeft op een uitkering bij werkeloosheid. De WW hanteert een zelfstandig werknemersbegrip in artikel 3 van de wet. De kern van het begrip ‘werknemer’ wordt gevormd door natuurlijke personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt[7] en in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staan tot een werkgever.[8]

Het onderscheid tussen een publiekrechtelijke en privaatrechtelijke dienstbetrekking is fiscaal nauwelijks van betekenis. De fiscale wetgever heeft voor het begrip dienstbetrekking geen eigen fiscaalrechtelijk begrip willen formuleren, maar heeft willen aansluiten bij het civielrechtelijk begrip dienstbetrekking, te weten de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.[9] De regeling van de arbeidsovereenkomst in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vormt derhalve het uitgangspunt voor de wettelijke regeling van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen en de belasting- en premieplicht voor de loonheffingen.[10] Ook de staatssecretaris gaf te kennen dat voor de kwalificatie van arbeidsrelaties voor de werknemersverzekeringen en voor de loonheffingen primair aansluiting moet worden gezocht bij het civiele recht.[11] De gelijkstelling tussen het fiscale recht en het civiele recht wordt verder geharmoniseerd in het arrest De Gouden Kooi.[12]

Ons hoogste rechtscollege oordeelde dat de verliezende deelnemer inderdaad recht heeft op een WW-uitkering.

Beoordeling

Op grond van artikel 7:610 BW dient cumulatief aan drie vereisten te worden voldaan wil sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Allereerst is een gezagsverhouding tussen de werkgever en de werknemer vereist. Verder is er een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid voor gedurende een zekere tijd. Tot slot is de werkgever verplicht tot het betalen van loon. Indien aan deze vereisten is voldaan, is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking – hetgeen één van de vereisten is voor artikel 3 WW. De Hoge Raad heeft bovenstaande criteria toegepast op de verliezende deelneemster Natasja van de Gouden Kooi. Dat Natasja een natuurlijk persoon is en nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt is ondubbelzinnig en behoeft derhalve geen nadere toelichting. Voor het vereiste ‘privaatrechtelijke dienstbetrekking’ moest de Hoge Raad naar vaste rechtspraak beoordelen of sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. De instantie oordeelt dat aan het vereiste van persoonlijk te verrichten arbeid is voldaan aangezien Natasja zich jegens Talpa heeft verbonden tot het uitvoeren van activiteiten die voor Talpa een economische waarde vertegenwoordigden en waarbij zij zich niet door een ander kon laten vervangen.

Aangezien Natasja voor haar deelname aan het programma een vergoeding ontving van 2.250 euro per maand die het karakter droeg van een tegenprestatie voor de verrichte arbeid was om die reden ook aan het vereiste ‘loon’ voldaan. De gezagsverhouding is het laatste vereiste en tevens het vereiste dat in de praktijk de meeste discussie oplevert. Het gezagselement houdt in dat de werknemer ondergeschikt moet zijn aan de werkgever, zodat hij verplicht is bij zijn werkzaamheden de opdrachten of aanwijzingen van de werkgever op te volgen. In het arrest De Gouden Kooi stond de vraag omtrent het gezag eveneens centraal. De rechterlijke instantie oordeelt dat sprake is van een dergelijke gezagsverhouding aangezien de deelnemers van het programma verplicht waren zich te houden aan aanwijzingen die het kader van wedstrijdformat of spelregels te boven gingen en die ingrepen in nagenoeg alle aspecten van hun dagelijks leven zolang zij zich in de villa bevonden.[13] Al met al kan geconcludeerd worden dat de verliezende deelnemer aan alle vereisten van artikel 3 WW heeft voldaan en derhalve kan worden gekwalificeerd als werknemer in de zin van de WW. Aangezien Natasja werknemer is in de zin van de werkloosheidswet heeft ze dientengevolge recht op een werkloosheidsuitkering conform artikel 15 WW.

Harmonisatie tussen fiscaal- en civielrecht wenselijk?

Aan de hand van bovenstaande kan worden vastgesteld dat voor de kwalificatie van het begrip ‘privaatrechtelijke dienstbetrekking’ voor de werknemersverzekeringen en voor de loonheffingen primair aansluiting moet worden gezocht bij het civiele recht. De vraag is echter of deze coördinatie met het civiele recht wel terecht is.

Aangezien Natasja werknemer is in de zin van de werkloosheidswet heeft ze dientengevolge recht op een werkloosheidsuitkering conform artikel 15 WW.

Met het sociaal zekerheidsrecht worden klaarblijkelijk andere doelen bewerkstelligd en andere belangen behartigd dan bij het civiele recht. Bij het civiele recht staat de rechtsverhouding tussen partijen centraal. Die wetgeving is daarmee van een heel andere orde dan het sociaal zekerheidsrecht dat berust op beginselen als solidariteit en tot doel heeft individuen zekerheid te verschaffen op een bepaald terrein.[14]

Lara van Straten
Voetnoten

[1] A.L. Mertens, ‘Meer loonheffingen, één dienstbetrekking’, TFO 2013/126.2.

[2] HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887, r.o. 3.1.5.

[3] Artikel 59 Wet financiering sociale verzekeringen.

[4] Artikel 129d WW, artikel 75m ZW en artikel 116 WIA.

[5] A.L. Mertens, ‘Meer loonheffingen, één dienstbetrekking’, TFO 2013/126.2.

[6] H.C. Verploegh, J.M. van Schendel, J.P.E. de Kock, ‘Loonheffingen’ 2019, p. 33.

[7] Te weten 66 jaar en 4 maanden, ex artikel 7a lid 1 sub i AOW.

[8] H.C. Verploegh, J.M. van Schendel, J.P.E. de Kock, ‘Loonheffingen’ 2019, p. 41.

[9] Hoge Raad 6 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4473, r.o. 3.4.

[10] H.C. Verploegh, J.M. van Schendel, J.P.E. de Kock, ‘Loonheffingen’ 2019, p. 42.

[11] Handelingen EK 2015/16, 17-7-42.

[12] B. Emmerig en P.E.F. Domevscek, ‘Herijking van de handreiking’, WFR 2016/172.

[13] HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887, r.o. 3.3.3.

[14] A.L. Mertens, ‘Meer loonheffingen, één dienstbetrekking’, TFO 2013/126.2.

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Meld aan