Vandaag de dag is gelijkheid een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Artikel 1 van de Grondwet luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’
Echter, mannen en vrouwen zijn niet altijd– ook niet in Nederland –gelijkwaardig geweest. Zo was er vroeger überhaupt geen stemrecht voor de gewone burger en pas in 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht ingesteld in Nederland. Mannen vanaf 25 jaar mochten vanaf dat moment hun stem uitbrengen. Vanaf 1918 wordt de Tweede Kamer samengesteld op basis van evenredige vertegenwoordiging, maar alleen mannen mogen op dat moment stemmen. Vrouwen mogen niet stemmen; noch zich verkiesbaar stellen. In 1919 wordt uiteindelijk het algemeen vrouwenkiesrecht ingevoerd, maar deze verandering ging niet zonder slag of stoot.
Een van de vrouwen die van groot belang zijn geweest voor het feminisme, en specifiek voor het vrouwenkiesrecht, was Aletta Jacobs. Aletta Jacobs werd in 1871 als eerste vrouw in Nederland toegelaten aan de universiteit. Jacobs wilde arts worden, maar enkel mannen gingen toentertijd naar de universiteit.[1] Om toestemming te krijgen om te studeren, schreef de 17-jarige Aletta een brief aan minister Thorbecke, met als verzoek toegelaten te worden aan de academische lessen. Haar vader (en niet Aletta zelf) ontving binnen een week reactie van minister Thorbecke, waarin stond dat Jacobs als eerste vrouw in Nederland was toegelaten aan de universiteit. Aanvankelijk voor een periode van één jaar. Ze studeerde in Groningen en promoveerde in 1879.[2]
Jacobs is haar leven lang voor de rechten van vrouwen opgekomen. In 1883 stelde ze de discrepantie dat vrouwen werden uitgesloten van stemmen bij de verkiezingen aan de kaak, maar dit niet uit de grondwet leek te volgen. In artikel 80 van de Grondwet van 1883 stond namelijk:
‘De leden der Tweede Kamer worden in de kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld wordt, gekozen door de meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, (..)’
In de Grondwet van 1848 was er stemrecht op grond van het consensussysteem. Alleen burgers die een bepaald bedrag belasting betaalden en financieel onafhankelijk waren, mochten stemmen. In 1848 ging niemand er vanuit dat een vrouw überhaupt aan deze vereisten zou voldoen.[3] Echter als ongehuwd arts voldoet Jacobs in 1883 wél aan het vereiste.
Jacobs dient dan ook een verzoek in voor zowel het actief- als het passief kiesrecht, ze is immers Nederlander.[4] Toch weigeren Amsterdamse bestuurders (Jacobs had zich in Amsterdam als arts gevestigd) het verzoek, met als reden dat ze een vrouw is. Als reactie hierop gaat Jacobs naar de rechter en uiteindelijk naar de Hoge Raad. Zij geven de bestuurders gelijk en oordelen:
“Mejuffrouw Jacobs heeft de letter der wet voor zich – niet den geest der wet, en wij gelooven ook niet in den geest der vrouw. Er is voor de vrouwen zo’n ruime werkkring weggelegd, dat waarlijk het niet noodig is dat de vrouw zich ook met politiek inlate.”[5]
In 1887 is als reactie op de feministische opstelling van Aletta Jacobs een grondwetswijziging doorgevoerd. Het woord ‘mannelijk kiesrecht’ werd expliciet aan de Grondwet toegevoegd, om Jacobs het argument uit handen te slaan dat vrouwen in de Grondwet niet uitdrukkelijk worden uitgesloten. Artikel 80 van de grondwet luidt vervolgens: ‘De leden der Tweede Kamer worden regtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders (..).’[6]
In 1894 werd de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (hierna: VVK) opgericht door Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker.[7] Het doel van deze vereniging was ‘het bevorderen van het maatschappelijk belang der vrouw en hare geestelijke en staatkundige ontwikkeling’.
Deze organisatie hield toespraken, spreekbeurten, organiseerden protestbijeenkomsten en tentoonstellingen. Ook werden maandbladen uitgegeven en werden artikelen gepubliceerd. De activiteiten hadden als doel het grote publiek te bereiken en het volk proberen duidelijk te maken dat het vrouwenkiesrecht onmisbaar is. Het eerste concrete doel was dan ook de categorie ‘vrouw’ toevoegen aan artikel 80 van de Grondwet. Volgens de leden van de VVK zou het invoeren van het algemeen vrouwenkiesrecht helpen met het oplossen van de problemen in de samenleving. Hierbij werd gedoeld op de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in de maatschappij. Het invoeren van algemeen kiesrecht zou de eerste stap op weg naar gelijkheid zijn.[9]
Na de oprichting van de VVK had de vereniging grote moeite met het werven van nieuwe leden. Dit kwam door de grote druk die op vrouwen werd uitgeoefend in de naaste omgeving om geen lid van de Vereeniging te worden. Geleidelijk ontstond echter door de activiteiten van de Vereeniging meer begrip omtrent het vrouwenkiesrecht. In 1900 telde de Vereeniging 1089 leden, verspreid over 15 afdelingen in het land. Op 5 juni 1908 werd een groot Internationaal congres voor Vrouwenkiesrecht gehouden. In Amsterdam ontwikkelde het ledenaantal zich hierdoor in 1908 fors. [9] In dezelfde periode ontwikkelde het feminisme zich ook in Engeland en Amerika en vandaag de dag wordt die periode bestempeld als de eerste feministische golf.[10]
In vervolg op het Congres werd twee jaar later, in 1910 de eerste vrouwenkiesrechtdag ingevoerd. Op 4 mei 1913 werd er onder leiding van Aletta Jacobs een vergadering betreft het volkspetitionnement over de grondwettelijke gelijkstelling gehouden, waarna een protestbijeenkomst werd georganiseerd in Den Haag. In 1916 vond er in Amsterdam een grote demonstratie plaats waar 18.000 demonstranten de straat op gingen om hun stem te laten horen. Onder de demonstranten bevonden zich niet alleen vrouwen, maar ook mannen.
In 1917 wordt de eerste mijlpaal op het gebied van vrouwenkiesrecht bereikt. Vrouwen krijgen passief kiesrecht. Vanaf dat moment mogen vrouwen zich verkiesbaar stellen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, maar toch hebben vrouwen op dat moment zelf nog geen stemrecht. In 1918 wordt Suze Groeneweg als lid van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij de eerste gekozen vrouw in de Tweede Kamer.[11] Maar het doel van de VVK is echter op dat moment nog niet bereikt. Op 9 mei 1919 wordt het wetsvoorstel van Hendrik Pieter Marchant aangenomen, waarbij het woord ‘mannelijk’ uit artikel 80 van de Grondwet wordt geschrapt. Dit voorstel wordt op 10 juli 1919 aangenomen in de Eerste Kamer en op 19 september 1919 tekent koningin Wilhelmina de wet. Vanaf dat moment is zowel het passief als het actief kiesrecht – ook voor vrouwen – een feit.
Tijdens de landelijke verkiezingen in 1922 mochten vrouwen voor het eerst stemmen, waarna het aantal stemmen verdubbelde. Waar in 1918 nog 1,3 miljoen mensen stemden, waren dit er in 1922 2,9 miljoen.[12] Rond de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht heerste de gedachte dat vrouwen anders zouden stemmen dan mannen en de politieke verhoudingen in Nederland zouden veranderen. Na de verkiezingen van 1922 bleek hier echter geen sprake van. De politieke verhoudingen in Nederland bleven ongeveer gelijk.[13]
Wat wel veranderde, is het aantal vrouwen in de Tweede Kamer. In 1922 waren dit er zeven, in 1929 acht en op dit moment zijn er 50 vrouwelijke Kamerleden. Nog steeds zijn vrouwen in een minderheid; toch is er in 100 jaar veel veranderd, maar kennelijk is er nog een lange weg te gaan.