De beschikbaarheid en het gebruik van data spelen reeds een grote rol in onze maatschappij en de komende jaren zal deze rol naar verwachting alleen nog maar toenemen. Data lijkt een bepaalde waarde te vertegenwoordigen en is derhalve een relevant object voor het vermogensrecht. Voorheen had de burger slechts te maken met ‘klassieke’ dan wel ‘reële’ vermogensdelicten. Ten gevolge van de toenemende online criminaliteit, heeft de burger hedendaags eveneens te maken met ‘virtuele’ vermogensdelicten. Door de gedigitaliseerde samenleving ontstaan nieuwe vormen van diefstal. De vraag is echter hoe de wetgever en onze hoogste rechterlijke instantie omgaan met deze nieuwe ontwikkelingen.
De wetgever heeft door middel van verschillende strafbepalingen beoogd de beschikkingsmacht van de rechthebbende op ‘enig goed’ te beschermen. In artikel 310 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is strafbaar gesteld het opzettelijk onttrekken aan de feitelijke heerschappij van enig goed dat aan een ander toebehoort met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het begrip ‘enig goed’ komt daarbij een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Bij het begrip ‘goed’ wordt gevoelsmatig al snel aan stoffelijke zaken gedacht. Die opvatting is juridisch gezien echter al lange tijd achterhaald. Aan de hand van jurisprudentie blijkt dat het strafrechtelijke begrip ‘goed’ met de tijd mee evolueert.
Dat het begrip ‘goed’ met de tijd mee evolueert, blijkt allereerst uit het Elektriciteitsarrest dat de Hoge Raad in 1921 heeft gewezen. Thans is elektriciteit niet meer weg te denken uit het hedendaagse leven. Toch wordt in Nederland pas sinds 1886 stroom geleverd aan particulieren, hetgeen mogelijk werd gemaakt door Willem Benjamin Smit die de ‘N.V. Electrische Verlichting Kinderdijk’ destijds heeft opgericht.[1] Ook elektriciteit vertegenwoordigt een bepaalde waarde en is derhalve vatbaar voor diefstal. In het Elektriciteitsarrest beraadslaagt de rechterlijke instantie zich over de vraag of elektriciteit onder de reikwijdte van het begrip ‘enig goed’ valt. De advocaat-generaal was van de veronderstelling uitgegaan dat geen sprake kon zijn van diefstal, omdat een ‘goed’ als bedoeld in artikel 310 Sr slechts een stoffelijk voorwerp kon betreffen. De Hoge Raad beantwoorde de vraag daarentegen bevestigend. De rechterlijke instantie oordeelt dat elektriciteit een vermogensobject is, aangezien het economische waarde heeft. Stoffelijkheid is derhalve geen vereiste voor een goed in de zin van artikel 310 Sr.[2] Door middel van het elektriciteitsarrest heeft ons hoogste rechtscollege een einde gemaakt aan het materialistische goedbegrip.[3]
Aan het einde van de vorige eeuw kwam de betekenis van het Elektriciteitsarrest opnieuw tot leven wegens diverse technologische ontwikkelingen.[4] Sinds een uitspraak van 1983[5] is namelijk een discussie gaande of computergegevens kunnen worden gekwalificeerd als een goed in de zin van artikel 310 Sr.[6] Na een aantal jaren speculeren gaf de rechterlijke instantie in 1996 haar oordeel over de kwalificatie van computergegevens. De Hoge Raad oordeelde dat computergegevens niet onder de juridische entiteit ‘goed’ vallen.
In 2012 heeft de Hoge Raad wederom een arrest gewezen omtrent computercriminaliteit; het wel bekende RuneScape-arrest. Twee jongens hebben het toen 13-jarige slachtoffer gedwongen – door middel van mishandeling en bedreiging met messen – om zich aan te melden op zijn account in het online spel RuneScape en virtuele objecten achter te laten in de virtuele spelomgeving met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden.[7] Het slachtoffer is vervolgens – door middel van diefstal – de beschikkingsmacht over zijn virtueel amulet en masker in het online spel RuneScape verloren.[8] Voordat echter sprake kan zijn van diefstal in de zin van artikel 310 Sr, dient sprake te zijn van een ‘enig goed’. De Hoge Raad heeft allereerst vastgesteld dat de virtuele objecten door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven en daarbij over een reële waarde beschikken. Vervolgens oordeelt het college dat de feitelijke en exclusieve heerschappij kan worden uitgeoefend over de objecten, waardoor een virtueel object kan worden aangemerkt als ‘goed’ in de zin van artikel 310 Sr, met als gevolg dat het afhandig maken van een virtueel object uit een online spel kan worden beschouwd als diefstal.[9] De strafrechtelijke bepaling ziet erop het vermogen van een ander te beschermen. Door vermenging tussen de virtuele en reële wereld wordt het beschermende rechtsbelang verruimd: ook vermogen dat slechts in de context van een virtueel spel bestaat, wordt sinds 2012 als een ‘goed’ beschouwd.[10] Uit het RuneScape-arrest blijkt dat de Hoge Raad met de veranderingen van de samenleving meegaat. Dat een virtueel object wordt gekwalificeerd als een ‘goed’ kan tevens worden gezien als een historisch hoogtepunt.
Dat computergegevens geen goed zijn in de zin van artikel 310 Sr[11], maar virtuele objecten daarentegen wel onder de reikwijdte van het begrip vallen,[12] brengt verwarring met zich mee en verdient derhalve enige uitleg. Alhoewel het op het eerste gezicht wel zo lijkt, maakt het RuneScape-arrest geen inbreuk op het Computergegevensarrest. Er dient namelijk onderscheid te worden gemaakt tussen computergegevens en virtuele objecten. Van een goed in de zin van artikel 310 Sr kan slechts sprake zijn indien de feitelijke macht over het goed noodzakelijkerwijs wordt verloren – hetgeen het geval is bij virtuele objecten conform het RuneScape-arrest. Computergegevens hebben daarentegen een ‘multipel’ karakter, wat inhoudt dat ze op verschillende plaatsen aan meerdere mensen tegelijkertijd ter beschikking kunnen staan.[13] De feitelijke beschikkingsmacht is bij computergegevens derhalve niet exclusief.
Indien men bijvoorbeeld computergegevens kopieert, behoudt ook de rechthebbende van die gegevens de beschikkingsmacht; de feitelijke macht gaat niet verloren waardoor er geen sprake is van een ‘goed’ in de zin van artikel 310 Sr.[14] Uit het RuneScape-arrest kan echter niet worden afgeleid of het onderscheid tussen gegevens en goederen als exclusief wordt beschouwt. Indien gegevens en goederen elkaar inderdaad uitsluiten is het van belang om over een onderscheidend afbakeningscriterium te beschikken. Een dergelijk afbakeningscriterium is tot heden echter nog niet gegeven door de Hoge Raad wat leidt tot rechtsonzekerheid.[15]