Hoogleraar Ius Commune bij de Rijksuniversiteit Groningen, prof. mr. Jelle Jansen, is een enthousiaste docent en serieuze wetenschapper. De meeste Groningse rechtenstudenten zullen hem kennen van de vakken Rechtsgeschiedenis en Romeins recht. De heer Jansen studeerde zelf ook rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen en promoveerde daar in 2011. De In Casu redactie ging met de heer Jansen in gesprek over historische hoogtepunten in het Romeins recht, alsook de huidige rechtspraktijk en over zijn persoonlijke juridische hoogtepunten.
‘Dat moet de vervaardiging van het Corpus Iuris Civilis zijn. Het Corpus Iuris Civilis is een verzameling van wetten en rechtskundige uitspraken betreffende burgerlijk recht, samengesteld in opdracht van de Byzantijnse keizer Justinianus tussen 529 en 534, en gold in die tijd als het Burgerlijk Wetboek (red.). Zonder dat Justinianus het heeft geweten, hield dit wetboek eeuwenlang honderd miljoenen mensen in zijn greep. Het Corpus Iuris heeft als uitgangspunt gediend voor veel wetgevers, advocaten en rechters. Ons huidige wetboek is grotendeels op het Corpus Iuris gebaseerd. Als je bijvoorbeeld kijkt naar eigendomsoverdracht, zouden Romeinse juristen hier niet gek van opkijken. En tot de jaren ’60 bestudeerde je tijdens de rechtenstudie het wetboek van Justinianus. Het recht is de grootste erfenis die de Romeinen aan ons hebben achtergelaten, zelfs groter dan de Romeinse wegen. De vastlegging van het Romeinse recht door Justinianus is zonder twijfel dus een juridisch hoogtepunt uit de Romeinse tijd.’
‘Ik heb twee oraties gehouden, in Amsterdam en Groningen, dat vond ik geslaagde bijeenkomsten. Daar ben ik wel trots op. Daarnaast zit ik af en toe in Café Wolthoorn. Laatst een keer met oud-hoogleraar Jan Lokin en toen bood een student me een biertje aan omdat hij zo dankbaar voor mijn colleges was. Dat vind ik ook zeker een hoogtepunt, al ligt dat op een ander vlak. Verder heb ik goede herinneringen aan een congres over Rudolf von Jhering. Een Duitse jurist die het Romeins recht bestudeerde en doceerde. Vorig jaar was het tweehonderd jaar geleden dat hij werd geboren. De lezingen van het congres werden bijgewoond door Nederlandse, Duitse, Oostenrijkse en Zuid-Afrikaanse Romeins-Rechtshistorici en we hebben in Aurich, de geboorteplaats van Von Jhering, een krans gelegd. Van deze herdenking over het leven en het werk van Von Jhering heb ik ook genoten.’
‘Vorig jaar bij de universitaire lustrumviering werd het boek ‘De Groninger Faculteit der Rechtsgeleerdheid (1596-1970)’ van prof. Jan Lokin openbaar gemaakt. Lokin hoopt met het boek behalve een geschiedenis van de Groninger juridische Faculteit tevens een beknopte geschiedenis te geven van het recht in Nederland. Er wordt aandacht besteed aan de verschillende hoogleraren door de jaren heen en ook het studentenleven komt aan bod, bijvoorbeeld de oprichting van Vindicat. De vastlegging van de geschiedenis van de rechtenfaculteit vind ik een hoogtepunt. Ik vind het voor de faculteit an sich belangrijk dat er goede opleidingen worden aangeboden met gemotiveerde docenten én studenten.’
‘Gek genoeg kan ik wel dieptepunten noemen. Het absolute dieptepunt is het arrest Heusden/Verweerders.[1] Dat is echt ongelofelijk. Het is een goederrechtelijk arrest waar een bezitter te kwader trouw een stuk land in en wordt hij eigenaar na 20 jaar. Uiteindelijk wordt er geprocedeerd en dan zegt de Hoge Raad in een overweging ten overvloede dat als je door verjaring eigenaar bent geworden, dat de oorspronkelijke eigenaar nog wel een onrechtmatige daadactie kan uitvoeren. Zodoende moet je hetgeen je net verkregen hebt weer teruggeven aan de vorige eigenaar. Dat is een weerzinwekkende uitspraak om verschillende redenen. Het gaat rechtstreeks in om wat de wet wilde en vooral de motivering die de Hoge Raad daar gebruikt schiet op veel punten tekort, wat mij betreft. Het is politiek gezien wellicht een goede uitkomst maar ik vind dus, verder treed ik niet in dat oordeel, de juridische onderbouwing van dat arrest met uit verband getrokken citaten uit de wetsgeschiedenis niet van voldoende niveau. Uiteindelijk zijn er veel mensen het er mee eens omdat ze het belachelijk vinden dat je iets kan afpakken en er dan eigenaar van kan worden. De wetgever heeft dit nou eenmaal beslist en wij moeten die wet gewoon toepassen. Ik vind dat de Hoge Raad wat dat betreft zijn rechtsvormende taak veel te serieus neemt en deze taak niet heeft gekregen. Dat vind ik wel een dieptepunt.’
‘In 1953: de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de getrouwde vrouw. Tot 1953 werd je als vrouw, als je ging trouwen, werd je automatisch handelingsonbekwaam. Toen is er een hoogleraar Romeins recht, die zijn carrière als hoogleraar begon in Groningen, J.C. van Oven gevraagd om op 74-jarige leeftijd nog minister te worden. In de tijd dat meneer van Oven minister was, een half jaartje, heeft hij die wet die een einde maakte aan de wettelijk vastgestelde handelingsonbekwaamheid van de getrouwde vrouw door de kamers geloodst. Deze wet wordt ook wel de Lex-van Oven genoemd. We zien Nederland altijd als een gidsland maar Nederland was hier relatief laat mee.’
‘Dit is ook iets wat ik bij college Romeins recht heb aangekaart, over de risico van koop en het tenietgaan van het goed voordat het geleverd is: wie dan de schade moet dragen, de koper of de verkoper. Hiervoor had ik een aanleiding uit de moderne tijd: de voetballer Emiliano Sala. Die speelde bij Nantes, was getransfereerd naar Cardiff. Hij vloog toen in een klein vliegtuig naar Cardiff en is toen neergestort bij een van de eilanden bij de Engelse kust. De piloot en Sala hebben het niet overleefd. Nu is er een proces tussen Nantes en Cardiff. Nu worden er natuurlijk geen spelers verkocht als ware het slaven zijn maar de vraag is natuurlijk hetzelfde. Je koopt iets, je krijgt het niet en er is sprake van overmacht: moet je dan wel betalen of niet? Nantes hoeft natuurlijk niet een vervangende speler te sturen als ze die transfer willen. Cardiff moet betalen, dit is ook de uitkomst van de eerste uitspraak. Zij gaan nu naar het Hof van Arbitrage voor Sport. Nu gaat het me niet om het sportrecht maar het is precies dezelfde vraag die ook in Romeinse teksten wordt gesteld. Nu vinden wij de regel instinctief onjuist: je moet het risico pas krijgen na aflevering van het goed. Wijzelf zien het eigendom en risico een beetje samen, waardoor er ook in het nieuw Burgerlijk Wetboek staat dat wanneer er aan de leveringsplicht is voldaan dat het risico overgaat. Nu zijn er andere landen waarna de koper na ondertekening van de koopovereenkomst direct eigenaar is, zonder dat er geleverd hoeft te worden. Dan is het juist logischer om de Romeinse regel toe te passen. Dit is wel belangrijk om te laten zien dat het recht vaak vragen krijgt die al eeuwen gesteld worden. Het is dus ook goed om te kijken naar hoe het in andere landen gaat of in andere tijden geweest is. Want de vragen zijn, wat mij betreft, tijdloos.