Het is de vroege ochtend van 10 mei 1940. Duitse tanks denderen de Nederlandse grens over, angstaanjagend veel Duitse vliegtuigen in de lucht. Ondanks verzet van het Nederlandse leger, geeft Nederland zich al snel gewonnen. Het bombardement op Rotterdam en het gevreesde bombardement op Utrecht doen Nederland op 15 mei capituleren. Er verandert in korte tijd veel. Niet alleen leverden wij onze vrijheid in, ook op bestuurlijk en gerechtelijk gebied vond een grote omslag plaats. Zo is de rol van de Hoge Raad tijdens de Duitse bezetting niet onomstreden gebleken, vanwege zijn vermeende meegaandheid met de Duitse bezetter. Zo schreven Corjo Jansen en Derk Venema: “Wie had gehoopt dat het hoogste Nederlandse rechtscollege tijdens de oorlog voorop zou lopen in de strijd tegen het onrecht, kwam bedrogen uit.”[1] Krachtige diskwalificaties als “slappelingen”, “collaboratie”, “fout” en “verraad” werden veelvuldig gebruikt. Hoe is het ooit zover gekomen?
Al vlak na de Duitse inval stelde Adolf Hitler de nazipoliticus Arthur Seyss-Inquart aan als Rijkscommissaris van Nederland. Seyss-Inquart liet al snel per verordening afkondigen dat hij bevoegd zou zijn om de nodige maatregelen te nemen, maar dat het Nederlandse recht van kracht zou blijven. Dit gold overigens alleen voor zover dit recht in overstemming was met de bezetting. Ook zou de rechtspleging onafhankelijk blijven. Gecombineerd met het feit dat de Duitsers zich bereid toonden om het Landoorlogreglement (zie kader hierna) na te leven, werden de Nederlandse juristen gerustgesteld. Ook de Hoge Raad bleef ‘gewoon’ in functie. Reeds in mei 1937 werden door het kabinet aanwijzingen uitgevaardigd ten aanzien van de organen van het Rijk: “De personen, werkzaam bij genoemde organen, blijven ter plaatse. Zij zullen in het belang der bevolking ernaar streven, dat het bestuur ook onder de gewijzigde omstandigheden zoo goed mogelijk zijn taak blijft vervullen.”[2] De achterliggende gedachte van de Hoge Raad zelf, schijnt voornamelijk op de gevolgen van ambtsneerlegging te hebben gefocust. Wanneer een Nederlandse rechter zijn functie zou neerleggen, werd er gevreesd voor een Duitse opvolger. Dit alles vond nog plaats voordat de oorlog uitbrak.
Het geluid dat de Hoge Raad in oorlogstijd onvoldoende blijk had gegeven van betrokkenheid bij de afschuwelijke gebeurtenissen in Nederland, ontstond reeds zo rond oktober 1940. Op verzoek van de Duitse bezetters, werd de zogeheten ariërverklaring ondertekend. Mensen moesten voortaan verklaren dat zij geen jood waren om bepaalde functies te mogen uitvoeren. Dit gold voornamelijk voor ambtenaren en onderwijzers. Dit zou tot gevolg hebben dat elke niet-arische ambtenaar zou worden ontslagen; de Hoge Raad greep niet in. Alle leden ondertekenden de verklaring, met uitzondering van de Joodse president mr. Lodewijk Ernst Visser. Dit leidde er uiteindelijk toe dat mr. Visser een maand later zonder protest van de raadsheren van de Hoge Raad werd ontslagen. Hier werd dan ook met verontwaardiging steeds heftiger door vele juristen op gereageerd, toen bleek dat 95% van alle Nederlandse rechters deze verklaring uiteindelijk zouden gaan ondertekenen.[3]
Niet veel later, in 1941, werd onder druk van de NSB de zogeheten “vredesrechtspraak” in het leven geroepen. Dit zou zorgen voor een grote verandering binnen het Nederlandse strafrecht. Deze ‘vredesrechters’ gingen zich met vrijwel alle misdrijven en overtredingen bemoeien. Met name de misdrijven die politiek getint waren, kwamen bij deze vredesrechters onder de loep te liggen. Bij oprichting van de vredesrechtspraak werd ook het ne bis idem-beginsel terzijde geschoven. Strafzaken konden daardoor dus opeens meerdere malen behandeld worden, om alsnog tot een veroordeling te komen als er eerder vrijspraak was gewezen. Bij deze kwestie liet de Hoge Raad wél van zich horen; er werd een protestbrief gestuurd naar het Ministerie van Justitie. Maar de secretaris-generaal van het Ministerie, NSB’er Jaap Schrieke, negeerde dit protest. Veel had deze protestbrief dus niet uitgehaald, maar de Hoge Raad had wel voorzichtig van zich laten horen.
Gedurende de oorlog werden steeds meer raadsheren vervangen door raadsheren met een pro-Duitse houding. Dit kwam de eenheid binnen de Hoge Raad niet ten goede, toch werden deze pro-Duitse raadheren vrijwel zonder enig protest benoemd. Maar van alle maatregelen en uitspraken van de Hoge Raad ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, kreeg het Toetsingsarrest (1942) de meeste kritiek. Hier werd de Hoge Raad voor het dilemma gesteld of het wel de Duitse verordeningen aan het Nederlandse en internationale recht mocht toetsen. De Raad kwam tot de conclusie dat het inderdaad een verordening van de bezetters niet direct mocht toetsten aan het Landoorlogreglement. Hierdoor werden deze Duitse verordeningen gelijkgesteld aan de Nederlandse wet, wat een vrijbrief voor Duitse maatregelen zou betekenen.[4] De Hoge Raad had zijn controlemiddel uit handen gegeven…
Het arrest leidde tot grote verontwaardiging bij de Nederlandse bevolking. Stiekem werd er namelijk nog steeds gehoopt dat de Hoge Raad zou voorgaan in het verzet. Gelet op het feit dat deze als enige van trias politica was achtergebleven in Nederland, aangezien de wetgevende en uitvoerende macht het land al in het begin van de oorlog verlaten hadden. De (illegale) krant Het Parool vertolkte de onmacht van de Nederlanders: “De Nederlandsche rechterlijke macht heeft van de haar toevallende taak in dezen hachelijken tijd vrijwel niets begrepen en er zich dan ook op in het algemeen diep teleurstellende wijze van gekweten. […] Indien de Duitsers ons kunnen koejeneeren met de eene tegen ons recht indruischende verordening na de andere, dan danken zij dat aan de welwillendheid van den Hoogen Raad der Nederlanden, die elke Verordening accepteert, wat er ook in staan moge.”[5]
Toch was er toch hier en daar daadwerkelijk protest van de Hoge Raad. Bijvoorbeeld bij de aangekondigde Arbeitseinsatz voor de Nederlandse mannen. Ook bij de Hoge Raad kwam het verzoek binnen om alle gegevens te leveren van het personeel dat hij in dienst had. De procureur-generaal weigerde dit, wat hem uiteindelijk zijn baan zou kosten. Ook de raadsheren van de Hoge Raad spraken zich uit tegen dit verzoek van de Duitsers, waarna het verzoek uiteindelijk zelfs werd ingetrokken. Een van de karige succesvolle protesten van de Hoge Raad.[6]
Al met al is de veelgehoorde les van de Tweede Wereldoorlog: ‘dit nooit weer’. De juridische conflicten ten tijde van de oorlog hebben tot grote veranderingen geleid in het juridische landschap. Zo kwam men al snel tot de conclusie dat er nu consequent gewerkt moest worden aan een veilig en vreedzaam Europa. Dit leidde onder andere tot de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat voortaan de fundamentele rechten van de Europese burgers moest beschermen, in feite hetgeen waarin de Hoge Raad ten tijde van de oorlog grotendeels tekort in is geschoten. De Raad bleek niet opgewassen tegen de loodzware taak waarvoor de bezetting hem had geplaatst. Het enige wat de Hoge Raad en wij als Nederlandse juristen nu nog kunnen doen, is ons deze pijnlijke lessen ter harte nemen, opdat we dit nooit meer hoeven mee te maken.
Landoorlogreglement (Genève, 1907, artikel 43)
Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van degene die het gebied heeft bezet, neemt deze alle maatregelen, die in zijn vermogen staan, teneinde voor zoveel mogelijk de openbare orde en het openbare leven te herstellen en te verzekeren en zulks, behoudens volstrekte verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten.