Darahbaru… een strafbare doorstart van Satudarah?

Lees verder

Inleiding

Op 20 maart 2019 schrijft het Algemeen Dagblad dat de Twentse tak van motorclub Satudarah – het ‘chapter’ Eastside – terug is met een andere naam: ‘Darahbaru’.1 In het dagblad valt te lezen dat de nieuwe club is opgericht door Twentse leden van het in Moordrecht opgerichte Satudarah. Die laatste club – die ook wel bekend staat als Black and Yellow Nation – is op 18 juni 2018 door de Rechtbank Den Haag verboden verklaard en ontbonden.2 Opvallend is dat de leden van Darahbaru beweren dat hun club geen doorstart is van Satudarah. Een interessante stelling, aangezien veel leden eveneens lid waren van Satudarah. Daarnaast bevat het logo van Darahbaru hoofdzakelijk dezelfde kleuren als het logo van Satudarah (zwart en geel) en bovendien suggereert de naam van de kersverse motorclub eveneens een ‘doorstart’.3  Is er niet simpelweg sprake van een strafbare voortzetting van de werkzaamheid van Satudarah zoals omschreven in artikel 140 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht? De beantwoording van die vraag staat in deze bijdrage centraal. Maar eerst is het noodzakelijk om kort stil te staan bij de voorwaarden waaronder de rechter een rechtspersoon kan verbieden en ontbinden (§1). Vervolgens ga ik in op art. 140 lid 2 Sr (§2). Ik sluit af met een conclusie waarin ik de hoofdvraag beantwoord.

Voorwaarden verbod

Op basis van art. 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verbiedt en ontbindt de rechter op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) een rechtspersoon met een werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Wanneer een ‘werkzaamheid in strijd is met de openbare orde’, is aanhoudend onderwerp geweest van menig discussie. Dat wekt geen verbazing. De vrijheid van vereniging is immers steeds in het geding als een organisatie wordt verboden, met name als het een politieke partij betreft. Die vrijheid beschouwt men als een van de pijlers van een democratische rechtsstaat. Het te lichtvaardig opleggen van een verbod brengt onze democratie al snel in gevaar.4

In de wetsgeschiedenis stelt de regering daarom voor dat een verbod slechts in de uiterste gevallen mag worden opgelegd. Slechts bij de samenleving-ontwrichtende handelingen is een verbod gerechtvaardigd. Stelselmatige fraude, het weerstreven van onherroepelijke rechterlijke uitspraken alsmede het aanzetten tot discriminatie en geweld noemt de regering als voorbeelden daarvan.5 Allen strafbare feiten.

“Opvallend is dat de leden van Darahbaru beweren dat hun club geen doorstart is van Satudarah.”

De rechter vult de verbodsgrond ‘werkzaamheid in strijd met de openbare orde’ meestal in met een structureel patroon van misdrijven.6 In de verbodsprocedures tegen motorclubs Bandidos en Satudarah bestaat de werkzaamheid volgens de rechter zelfs uit een structurele situatie – een cultuur – waarin het begaan van strafbare feiten zoals geweldpleging wordt gestimuleerd. De rechter achtte het in beide zaken dan ook noodzakelijk om de omstreden verenigingen te verbieden en ontbinden.7

Gevolgen verbod

Maar wat houdt een verbodenverklaring nu precies in? Slechts één wettelijke bepaling bevat een aanwijzing daarvoor: art. 140 lid 2 Sr. Daarin is strafbaar gesteld ‘de deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard’.8

Wat onder deze delictsomschrijving moet worden verstaan staat echter allerminst vast. Beantwoordt het enkele lidmaatschap al aan deze omschrijving? Is het oprichten van een nieuwe, vergelijkbare organisatie een strafbare voortzetting? En maakt het hierbij uit of de naam nauwelijks afwijkt van de naam van de verboden organisatie? Is het enkel in het openbaar verschijnen met clubkleding van een verboden vereniging een strafbare voortzetting? Of moet het steeds gaan om handelingen die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheid die de aanleiding vormde voor de rechter om de rechtspersoon te verbieden?9

Het vinden van een antwoord op deze vragen betreft geen sinecure. De wet zelf biedt weinig houvast voor de interpretatie van de nogal cryptische delictsomschrijving. In de wetsgeschiedenis wordt de strafbepaling daarnaast mondjesmaat en gefragmenteerd toegelicht. Daaruit valt evenwel op te maken dat een (recht)persoon niet strafbaar is indien hij (1) ‘de draad’ van de verboden organisatie oppakt met wettige middelen en (2) als hij uitdrukkelijk afstand doet van de werkzaamheid van de verboden rechtspersoon. Het maakt de regering daarbij niet uit of de nieuwe organisatie dezelfde naam van een verboden organisatie voert, laat staan een daarvan afwijkende.10

Gelet op dit standpunt van de regering lijkt art. 140 lid 2 Sr slechts beperkt te zijn tot de gedragingen vergelijkbaar met de werkzaamheid die de grondslag vormde voor de verbodenverklaring. In de regel strafbare feiten dus.

In de literatuur is dit standpunt hevig bekritiseerd. Eskes stelt dat de interpretatie van de regering van de gevolgen van een verbodenverklaring de effectiviteit van een verbodenverklaring volledig ondermijnt. Het kan volgens hem niet zo zijn dat (op het oog) onschuldige voortzettingsgedragingen11 niet strafbaar zijn op basis van art. 140 lid 2 Sr. Het doel van de verbodenverklaring is immers om de rechtspersoon en met name diens gehele werkzaamheid uit de samenleving te verwijderen.12

Ook Fransen, Kerkhofs en Verrest denken dat art. 140 lid 2 Sr zo moet worden uitgelegd dat de (rechts)persoon die de verboden rechtspersoon helpt blijven functioneren, zich schuldig maakt aan strafbare voortzetting. Het maakt volgens hen niet uit of het helpen blijven functioneren wordt gedaan door een organisatie, een oud-lid of door iemand anders, iedereen kan zich schuldig maken aan het vergrijp van art. 140 lid 2 Sr.13

De standpunten van Eskes enerzijds en Fransen, Kerkhofs en Verrest anderzijds zijn te begrijpen vanuit het perspectief dat een verbodenverklaring effectief moet zijn. Maar het toekennen van een dergelijk ruim bereik aan art. 140 lid 2 Sr staat op zeer gespannen voet met het lex certa­-beginsel en het Europeesrechtelijke bepaalbaarheidsgebod.14 Deze rechtsstatelijke beginselen dwingen de (straf)wetgever strafbepalingen helder, concreet en met voldoende precisie te omschrijven, zodat de burger op voorhand kan weten ter zake van welke gedragingen hij kan worden gestraft.15 Anders riskeert de wetgever dat de strafrechter de strafbepaling ter zake buiten toepassing laat wegens strijd met verdragsrecht. 16

“Is het oprichten van een nieuwe, vergelijkbare organisatie een strafbare voortzetting? En maakt het hierbij uit of de naam nauwelijks afwijkt van de naam van de verboden organisatie?”

Conclusie

Wat betekent dit nu voor Darahbaru? Zelfs als de rechtsstatelijke mankementen van art. 140 lid 2 Sr worden weggedacht, is het op basis van de uiteenlopende interpretaties van de strafbepaling niet zo eenvoudig om vast te stellen of Darahbaru kan worden gezien als een verboden voortzetting van Satudarah. Eigenlijk weten we op dit moment zelfs te weinig om een dergelijke toets te maken. Dat veel leden van Darahbaru ook lid waren van Satudarah, kan evenwel een aanwijzing zijn dat die leden Satudarah ‘helpen blijven functioneren’ en aldus de werkzaamheid van de Moordrechtse motorclub voortzetten. Ook het logo dat qua kleurenschema sterke overeenkomsten vertoont met het logo van Satudarah kan wijzen op een voortzetting. De betekenis van de naam van Darahbaru (‘nieuw bloed’) tegenover de betekenis van Satudarah (‘één bloed’) lijkt ook in die richting te wijzen.

In de media doet Darahbaru echter uitdrukkelijk afstand van Satudarah, alsof de vereniging de wetsgeschiedenis van art. 140 lid 2 Sr heeft gelezen. Hoe deze feiten uiteindelijk meewegen bij de strafrechter, is een vraag waarop we het antwoord vermoed ik nog enige tijd schuldig moeten blijven. Oude logo’s met een twist, oud-leden in nieuwe jasjes en een nieuwe sprankelende naam zullen niet de enige omstandigheden zijn die van belang zijn bij vervolging op basis van art. 140 lid 2 Sr. Nog belangrijker daarvoor is of de verbodenverklaring van Satudarah definitief is. Voortzettingsgedragingen als bedoeld in art. 140 lid 2 Sr zijn namelijk pas strafbaar nadat de verbodenverklaring onherroepelijk is geworden. Het hoger beroep van Satudarah tegen haar verbodenverklaring loopt echter nog. Ondertussen mogen de leden zich dus ongemoeid in zwarte en gele lederen kleding tooien, of zij dit nu doen onder de vlag van Satudarah of Darahbaru.

Gastschrijver J. Koornstra

Voetnoten

1. P. Lindeman & L. Baard, ‘Hoe houdbaar is Darahbaru, de Twentse opvolger van Satudarah?’, Algemeen Dagblad 20 maart 2019 (te raadplegen via ww.ad.nl).

2. Rb. Den Haag 18 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:7183.

3. Satudarah is Indonesisch voor ‘één bloed’. Darahbaru betekent ‘nieuw bloed’.

4. De verenigingsvrijheid wordt onder meer beschermd in art. 8 Grondwet en art. 11 lid 1 EVRM.

5. Kamerstukken II 1984/85, 17 476, nr. 5, p. 3.

6. Slechts eenmaal is het in de geschiedenis van art. 2:20 lid 1 BW voorgekomen dat een vereniging werd verboden verklaard en ontbonden wegens niet strafbaar gesteld gedrag. Dat betrof pedofielenvereniging Martijn wegens het bagatelliseren van seksueel contact tussen volwassenen en (jonge) minderjarigen, hetgeen op zichzelf verwerpelijk doch niet strafbaar is, zie HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948.

7. Rb. Midden-Nederland 20 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6241 en Hof Arnhem-Leeuwarden 18 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10865 (Bandidos); Rb. Den Haag 18 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7183 (Satudarah).

8. Eveneens is daarin strafbaar gesteld de deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die van rechtswege verboden is of van een (buitenlandse) corporatie, waarvan de rechter voor recht heeft verklaard dat die corporatie een doel of werkzaamheid heeft die in strijd is met de openbare orde als bedoeld in art. 10:122 lid 1 BW.

9. M.J.H.J. de Vries-Leemans, ‘Het recht van vereniging en artikel 140 Sr’, in: H.M.L. Frons & T.J. van der Ploeg (red.), De vrijheid van vereniging in Nederland, Utrecht: Uitgeverij Lemma 2000, p. 68.

10. Kamerstukken II 1984/85, 17 476, nrs. 5-7, p. 14.

11. Denk aan het benoemen van een bestuurslid of het houden van een ledenvergadering.

12. J.A.O. Eskes, Repressie van politieke bewegingen in Nederland. Een juridisch-historische studie over het Nederlandse publiekrechtelijke verenigingsrecht gedurende het tijdvak 1798-1988, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 588.

13. A. Fransen, J. Kerkhofs & P.A.M. Verrest, Terrorisme: een analyse van het Belgische en Nederlandse materieel strafrecht, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2017, p. 144.

14. Zie art. 7 EVRM en bijvoorbeeld art. 11 lid 1 EVRM, waarin staat dat de beperking van het verenigingsrecht moet zijn voorzien bij wet.

15. Zie hierover uitgebreid J. Koornstra. B. Roorda, M. Vols & J.G. Brouwer, Bestrijding van Outlaw Motorcycle Gangs. Een rechtsvergelijkende studie naar de aanpak van onrechtmatige organisaties in rechtsstatelijk perspectief, Den Haag: Sdu 2019, hoofdstuk 4 en 8.

16. Art. 94 Gw. Buiten toepassing laten van art. 140 lid 2 Sr is dit tot op heden nog niet voorgekomen. Dat een omschrijving van de gevolgen van een verbodenverklaring concreter kan, bewijst de Duitse wetgever. Die heeft in de Duitse wet bijvoorbeeld uitdrukkelijk in een heldere delictsomschrijving bepaald dat het dragen van clubkleuren van een verboden organisatie strafbaar is. Zie hierover uitgebreid J. Koornstra, B. Roorda, M. Vols & J.G. Brouwer 2019, hoofdstuk 5.

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Meld aan