Juristen zijn het grotendeels eens over de definitie van een staat: een staat heeft een grondgebied, met een bevolking en oefent daar effectief gezag op uit. Van dat effectief gezag blijft alleen weinig over wanneer dit gezag wordt ondermijnd door bijvoorbeeld rebellengroeperingen, zoals die in Syrië. De soevereiniteit die een staat geacht wordt te hebben over haar grondgebied wordt aangetast door het bestaan van deze groeperingen. Om hun acties te rechtvaardigen claimen rebellen vaak dat het gezag van de zittende overheid niet legitiem is. Hierin krijgen ze historisch gezien niet vaak gelijk. De vechtlust van rebellen is er hierdoor echter niet minder om. ‘Mooi’ voorbeeld hiervan zijn Islamitische Staat en consorten. Zij vechten (onder meer) tegen het regime van president Assad en de internationale coalitie, terwijl andere rebellengroeperingen het juist weer opnemen tegen het regime van Islamitische Staat in de door hen veroverde gebieden. Het waarborgen van mensenrechten komt in het heetst van de strijd vaak op een laag pitje te staan. Toch ontvangen veel groeperingen in Syrië verschillende vormen van steun van Westerse staten, waaronder van Nederland.
Het steunen van rebellen kan op verschillende manieren juridische problemen meebrengen. De redeneringen achter het geven van steun kunnen bekritiseerd worden. Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen wie steun krijgt en wie niet? Aan intensieve controle op wat er met de steun gedaan wordt ontbreekt het namelijk geregeld. En wat blijkt nu? Ook gesteunde groeperingen zijn weleens stout geweest. Dit kan inhouden dat een land als Nederland indirect verantwoordelijk kan worden gehouden voor het schenden van mensenrechten. Mogelijk heeft dit civiele aansprakelijkheid tot gevolg.
Slachtoffers van mensenrechtenschendingen door gesteunde groeperingen kunnen een claim indienen bij de staat, en dat heeft de staat dan aan zichzelf te danken. Het vergroten van de mogelijkheid dat mensenrechten geschonden worden kan leiden tot staatsaansprakelijkheid voor schadevergoeding van slachtoffers. Daarnaast zal steun aan rebellen die het, naast tegen Islamitische Staat, ook opnemen tegen de regering van Assad vaak een inbreuk op het non-interventieprincipe tot gevolg hebben. Dit volgt uit de Nicaragua-zaak uit de jaren ‘80. In deze zaak die tegen de Verenigde Staten werd aangespannen door Nicaragua werd besloten in het voordeel van Nicaragua. De Verenigde Staten hadden artikel 2 lid 4 en artikel 51 van het VN Handvest geschonden. De Verenigde Staten werden terecht hard op de vingers getikt, maar het grote Amerika bleek helaas Oost-Indisch doof.
Ondanks het niet erkennen van de ontvankelijkheid van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag door de Amerikanen is de zaak erg belangrijk geweest voor het internationale recht. Het non-interventieprincipe komt hierin duidelijk naar voren. Financiële steun aan de contra’s bleek een overtreding van dit principe. Het bewapenen en trainen van de contra’s bleek een overtreding van het geweldsgebod.1
“Een staat kan niet strafrechtelijk worden vervolgd voor verantwoordelijkheid van mensenrechtenschendingen, maar personen dan zogenaamd wel? Een dergelijke gang van zaken staat haaks op het strafrechtelijke gelijkheidsbeginsel.”
Enkele decennia na de Nicaragua-zaak voelde ook Nederland zich vrijgevig en besloot veel verschillende groeperingen in Syrië door middel van ‘Non-Lethal-Assistance’ (NLA) te helpen. Dit is hulp dat niet bedoeld is om gebruikt te worden om te doden.2 Toch kan ook dit soort hulp het schenden van mensenrechten bevorderen. De regering van Assad hier niet altijd even blij mee zijn geweest, omdat verschillende groeperingen niet alleen tegen Islamitische Staat, maar ook tegen Assad streden. Een Nederlandse overtreding van het geweldsgebod is dan zeker niet ondenkbaar.
Aan het einde van de Nederlandse hulp in september 2018, kwam aan het licht dat het in het geval van steun aan rebellen niet alleen om NLA zou gaan. Er zijn ook goederen en wapens geleverd die direct voor de strijd bedoeld waren, alsook financiële ondersteuning aan verschillende rebellengroeperingen. Dit doet de Nederlandse zaak wat aansprakelijkheid voor mensenrechtenschendingen betreft geen goed, omdat het schenden van mensenrechten met deze middelen logischerwijze makkelijker is te bewijzen dan schending van mensenrechten door NLA. Als je dan toch (al is het onbedoeld) de kans op mensenrechtenschendingen vergroot, kun je dit beter subtiel doen.
Opvallend genoeg zijn ook sommige van de gesteunde groeperingen door het OM als terroristisch bestempeld.3 Als het OM vervolgens overgaat tot het vervolgen van leden van deze groeperingen, is dat natuurlijk een beetje raar. Een groep steunen, en vervolgens diens leden vervolgen klinkt nogal hypocriet. Een staat kan niet strafrechtelijk worden vervolgd voor verantwoordelijkheid van mensenrechtenschendingen, maar personen dan zogenaamd wel? Een dergelijke gang van zaken staat mogelijk haaks op het strafrechtelijke gelijkheidsbeginsel. Toch valt het te bezien of een rechter tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM zal komen in een dergelijk geval. Hiervoor is namelijk in ‘normale’ gevallen nodig dat voortzetting van vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Wat betreft het verbod van willekeur moet dan geen redelijk handelend lid van het OM kunnen oordelen dat met vervolging ‘enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn’.4
Voor een rechter kan het ‘gelukkig’ een uitdaging zijn om dit niet aan te nemen. Wanneer een rechter toch aanneemt dat geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, gelden hiervoor zware motiveringseisen. Het voldoen aan deze motiveringseisen is een uitdagende klus, en hopelijk komt de rechter met behulp van een teleologische interpretatie ‘gewoon’ tot de conclusie dat het strafrechtelijke gelijkheidsbeginsel geen procedureel obstakel vormt voor vervolging van terroristen. Ondanks het strenge criterium voor niet-ontvankelijkheid zou advocaat en hoogleraar internationaal recht Geert-Jan Knoops echter niet raar opkijken als het OM door de strafrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard in het genoemde geval, en ik eigenlijk ook niet.5 Ethische argumenten daargelaten blijft het juridisch gezien een hypocriete beslissing om tot vervolging over te gaan.
Het is natuurlijk een slechte zaak dat extremistische en terroristische organisaties zijn geholpen door de Nederlandse staat, maar het is ook allerminst wenselijk dat de leden van deze organisaties om deze reden vervolging weten te ontlopen. De oplossing voor dit probleem zit hem natuurlijk in een grondig onderzoek naar de beweegredenen en werkwijzen van potentiële ontvangers van steun. Dit moet dan alleen wel vóór dat die steun ook daadwerkelijk gegeven wordt. Nu is het natuurlijk zo dat een zeer uitgebreid onderzoek wat afdoet aan de daadkracht waarmee een bedreiging zoals Islamitische Staat bestreden dient te worden. Toch mag van Westerse staten wel een grote mate van zorgvuldigheid worden verwacht. Misschien is het zo dat Nederland te kort is geschoten wat betreft die zorgvuldigheid, of misschien heiligt het doel de middelen in dit geval. Het blijft een ingewikkeld dilemma voor alle betrokken partijen.
Gertjan Prinsen