Bij recht in de regio denk je al snel aan de gaswinning en de daarbij horende rechtszaken. Het gaat dan met name over de schadevergoeding voor gedupeerden, vanwege de waardevermindering van huizen. Wat men zich hierbij in eerste instantie meestal niet realiseert, is dat er niet alleen economische belangen spelen, maar dat ook mensenrechten van de Groningers in het geding zijn. In dit artikel zal worden ingegaan op de vraag welke mensenrechten in het geding zijn en hoe de overheid hier mee omgaat.
Begin 2014 besloot de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek te starten naar de gaswinning in Groningen. Dit onderzoek richtte zich op de vraag in hoeverre bij de besluitvorming met betrekking tot de Groninger gaswinning rekening is gehouden met de veiligheid van de bewoners van het gaswinningsgebied in relatie tot aardbevingen.1 Hoewel dit onderzoek dus niet gericht was op mogelijke schending van mensenrechten door de Nederlandse overheid, besloot het College voor de Rechten van de Mens de Onderzoeksraad in februari 2014 een brief te sturen om het toepasselijk mensenrechtelijk kader uiteen te zetten.
In deze brief zetten zij uiteen dat bij de kwestie van de gaswinning in Groningen er vier mensenrechten ofwel al in het geding zijn, ofwel in het geding dreigen te raken. Het gaat hierbij in de eerste plaats om het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. In het verlengde daarvan spelen het recht op adequate huisvesting en leefomstandigheden en het recht op gezondheid een rol. Ten slotte is er het recht op leven, waaruit ook de verplichting voor de overheid voortvloeit om adequate maatregelen te nemen ter voorkoming van fysieke schade aan lijf en leden, voor zover dit in het geding zou kunnen raken.
In de internationale literatuur, rapportages en rechtspraak over mensenrechtelijke aspecten van effectief omgaan met de impact van (mogelijke) rampen worden drie fasen onderscheiden.
Allereerst is er de voorbereiding op en preventie van een ramp en beheersing van de mogelijke impact daarvan. Hierbij moet in het algemeen worden aanvaard dat een door menselijk handelen of door de overheid veroorzaakte ramp een hogere zorgplicht met zich meebrengt. Het recht op leven brengt met zich mee dat de overheid een wettelijk en bestuurlijk raamwerk ontwikkelt dat effectief genoeg is om bedreigingen van het recht op leven te voorkomen.2 De overheid moet alle maatregelen nemen die mede gelet op de haar toekomende bevoegdheden redelijkerwijs kunnen worden gevergd om te voorkomen dat een reële en directe levensbedreiging waarvan zij op de hoogte is of zou behoren te zijn, zich verwezenlijkt.3
Art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), welke het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven bevat, is mede bedoeld om individuen en hun woningen te beschermen tegen bedreigingen die voortkomen uit omgevingsfactoren. Om van een schending van art. 8 EVRM te spreken, moet de inbreuk op deze rechten het minimumniveau van ernst hebben overschreden. Dit niveau wordt vastgesteld aan de hand van de duur en intensiteit van de schade, en de fysieke en mentale effecten op de gezondheid en het leven van het individu.4 Een voorbeeld waar sprake was van een schending van art. 8 EVRM was in de zaak Kolyadenko en anderen t. Rusland. Na hevige regenval was er sprake van een overstroming veroorzaakt door een overheidsbedrijf dat water loosde in de rivier. Omdat huis en bezittingen van de verzoeker waren aangetast door waterschade, beriep verzoeker zich op art. 8 EVRM. Het EHRM zag een duidelijk causaal verband tussen de lozing en de schade aan de huizen en nam daarom een schending van art. 8 EVRM aan vanwege de tekortkoming van de overheid om haar inwoners te beschermen.[ii] In Fadeyeva t. Rusland oordeelde het EHRM dat de overheid een positieve verplichting tot bescherming tegen gezondheidsaantasting heeft.
Ook moet er sprake moet zijn van een eerlijke balans tussen de economische voordelen voor de overheid en de invloed op de gezondheid voor omwonenden.6 Hiermee in lijn zijn ook de observaties van de ‘Committee on Economic, Social and Cultural Rights’, die aangeven dat in gebieden waar risico op aardbevingen is, de overheid ervoor moet zorgen dat de huizen aardbevingbestendig zijn.7 De gezondheidsfactoren die aanleiding kunnen geven tot een schending van art. 8 EVRM blijven niet alleen beperkt tot de fysieke gezondheid, maar zien ook op het mentale aspect. De overheid heeft de positieve verplichting maatregelen te treffen om de mentale gezondheid van zijn bewoners te beschermen.
De tweede fase is het optreden in reactie op een ramp. Hiervoor biedt het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) criteria. Hiertoe behoort onder andere het recht op adequate toegang tot veilige huisvesting voor getroffen burgers. Prioriteit in hulp moet worden geboden aan de meest kwetsbare of gemarginaliseerde groepen in het rampgebied. De derde fase is de fase van het herstel en normalisering van de leefsituatie.8
“De gezondheidsfactoren die aanleiding kunnen geven tot een schending van art. 8 EVRM blijven niet alleen beperkt tot de fysieke gezondheid, maar zien ook op het mentale aspect.”
Wat betreft Groningen doen zich dus alle drie fasen tegelijk voor. De bevingen hebben zich al voor een deel voltrokken en er is risico op herhaling. Bij de weging van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de staat spelen de volgende factoren een rol:
1. De omvang van de schade,
2. De (on)voorspelbaarheid van de schade en
3. De vraag of de schade geheel of gedeeltelijk verwijtbaar is aan de staat.
De schade in Groningen is onvoorspelbaar en het causale verband door de gaswinning staat grotendeels vast. De vraag of de overheid enkel kan volstaan met schadevergoeding of dat geoordeeld moet worden dat veilig wonen en aardgaswinning niet meer samengaan is echter ook afhankelijk van de mate van het gevaar voor leven en welzijn.
Het College voor de Rechten van de Mens komt in zijn brief tot de conclusie dat de mensenrechten met zich meebrengen dat de bewoners van het aardbevingsgebied zich veilig behoren te voelen. Dit beschermt tegen gevaren voor hun fysieke veiligheid en gezondheid. Bij dit alles moet er rekening worden gehouden met de gevolgen van de constante dreiging voor de mentale gezondheid en weerbaarheid van de inwoners.9
Groningers hebben reden tot klagen
Nadat het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid was uitgevoerd, kwam het College tot de conclusie dat de mensenrechten zijn genegeerd door Nederland. Veiligheid speelde niet mee bij de besluitvorming over gaswinning, waardoor de mensenrechten in Groningen in het geding zijn gekomen.[i] De Staat zal hier wat aan moeten doen, zoals het College ook aangeeft in een brief aan de Tweede Kamer uit 2015. De Staat heeft de verplichting om de individuele burger te beschermen in zijn recht op fysieke en psychische gezondheid, zijn veiligheid en rustig genot van het gezinsleven. Ieders veiligheid moet gegarandeerd zijn. De oplossing is echter complex, omdat de individuele situaties verschillen.11
Geconcludeerd kan dus worden dat de inwoners van Groningen niet enkel in hun eigendomsrechten zijn aangetast. Door de gaswinning in Groningen heeft de Nederlandse overheid de mensenrechten van haar inwoners niet gerespecteerd, met name doordat er niet genoeg aandacht aan de veiligheid werd besteed. Uit het onderzoek van de Onderzoeksraad blijkt dat de Nederlandse overheid art. 8 EVRM heeft geschonden, de Groningers hebben dus meer dan genoeg reden tot klagen!