Legendarische sportprestaties, eeuwige roem en onbreekbare wereldrecords die toch verbroken worden. Sport heeft een grote betekenis voor veel mensen. Afgelopen februari werd dit wederom bevestigd toen heel Nederland twee weken lang op het puntje van zijn stoel zat tijdens de Olympische Winterspelen in Pyeongchang. Bij al dit moois komt echter ook een boosdoener om de hoek kijken, genaamd doping. Wie herinnert zich niet het schandaal omtrent Lance Armstrong? ‘I have said it for seven years, I have said is for longer then seven years, I have never doped. How many times do I have to say it?’, zei hij tijdens een interview in augustus 2005. Inmiddels weten we dat er in de wielersport jarenlang structureel doping is gebruikt. Een dopingvrije wielercarrière is daarom ook eerder uitzondering dan regel.
In 1999 zorgde de Declaration of Lausanne on Doping in Sport voor de oprichting van het World Anti-Doping Agency (WADA). Het tegengaan van dopinggebruik was destijds zowel belangrijk voor de bescherming van de gezondheid van sporters als voor de bescherming van ‘fair play’ binnen de sportwereld. Deze twee uitgangspunten hebben tot op de dag van vandaag prioriteit.
Maar het in de praktijk brengen van deze vooruitstrevende gedachte gaat gepaard met enkele nadelige gevolgen op het gebied van mensenrechten. Een topsporter moet bijvoorbeeld volgens de regels van WADA elk moment van de dag gedurende het hele jaar kunnen aangeven waar hij zich bevindt. Is dit in strijd met het recht op privacy? En vallen de dopingsancties eigenlijk wel binnen de strafrechtelijke kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Het WADA maakt gebruik van verschillende handvaten om doping zo goed mogelijk te bestrijden. Eén van die handvaten is de WADA-Code. Deze code verplicht de topsporter om aan te geven wat zijn verblijfsgegevens zijn. Zo’n verplichting noemt men verplichting ‘whereabouts’ en brengt met zich mee dat de sporter binnen zestig minuten moet kunnen aangeven waar hij zich bevindt.
Zo kunnen onaangekondigde dopingcontroles effectief worden uitgevoerd. Dit klinkt als een handige manier om dopinggebruik te bestrijden, maar tegelijkertijd wordt ook een rookgordijn gecreëerd met betrekking tot de inbreuk op mensenrechten.
In 2010 ontfermde een Spaanse rechter zich over de strijdigheid tussen het whereabout-systeem en het recht op privacy. Tijdens deze zaak omtrent wielrenner Carlos Ramon Golbano bepaalde de rechter dat het whereabout-systeem geen inbreuk maakte op het recht op privacy volgens de Spaanse grondwet.1 Kijkend naar de Europese wetgeving wordt ons recht op privacy gewaarborgd in artikel 8 EVRM. Het proportionaliteitsbeginsel brengt met zich mee dat door de strikte dopingcontroles je recht op privacy wordt geschonden.
Een topsporter kan niet in vrijheid doen en laten wat hij wil, gezien het feit dat hij op elk moment in staat moet zijn om zijn verblijfplaats kenbaar te maken. Hij wordt hierdoor beperkt in zijn vrijheid. Dit is al helemaal opmerkelijk als je bedenkt dat een reguliere werknemer minimaal vier weken per jaar wel degelijk over deze vrijheid moet kunnen beschikken. Daar komt bij dat het tegengaan van doping ook kan worden gerealiseerd zonder deze belemmerende maatregel.
De sancties die worden opgelegd aan dopingovertreders zijn gelijk aan strafrechtelijke sancties. Opvallend is dat in zo’n geval sporters geen rechtsbescherming genieten in de trant van 6 EVRM. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de ‘civil rights’ worden aangetast. Bij overtreding van de dopingregels kan een levenslange schorsing of een punitieve boete worden opgelegd. Deze straffen zijn vele malen hoger dan de straffen in het strafrecht. Dit blijkt onder andere uit artikel 10.12 van de WADA-Code, waarin wordt beschreven dat er geen maximumboetes zijn vastgesteld. Zo’n straf is voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een voorbeeld om aan te nemen dat er sprake is van ‘criminal charge’ en dat het eerlijke proces in het geding komt. De huidige situatie heeft nog niet geleid tot een correctie, omdat er tot op heden geen atleet is die zijn zaak succesvol naar voren heeft kunnen brengen bij het EHRM.2
Daarnaast wordt een toegang tot de burgerlijke rechter ontzegd.
In de anti-dopingregelgeving van de WADA-Code 2009 is vastgelegd dat een stap naar de burgerlijke rechter als rechtsmiddel niet mogelijk is. De gedachte hierachter is dat het onderwerp sport valt te kwalificeren binnen het verenigingsrecht, waardoor het Court of Arbitration for Sport de enige weg is om je zaak aan te spannen na de nationale beroepsinstantie. Het CAS heeft in zijn eigen uitspraken gezegd dat de toetsing van anti-dopingregelgeving aan de verdragen van de mensenrechten niet mogelijk is. Deze ontzegging tot de burgerlijke rechter staat haaks op de artikelen 6 en 13 van het EVRM. De weg naar de burgerlijke rechter kan wel worden gevonden door atleten, maar hierdoor wordt miskend dat uitsluiting van de burgerlijke rechter gecodificeerd is in de eigen regelgeving. Met als gevolg dat de regelgeving niet aan mensenrechtenverdragen kan worden getoetst en dus moeten sporters zich beperken tot de rechtswegen die in het desbetreffende verenigingsrecht zijn toegestaan.3
Het uitgangspunt van het verenigingsrecht is dat de leden van de vereniging, ook wel de sporters, zich vrijwillig aansluiten bij de regelgeving. In het geval van anti-dopingmaatregelen kan worden gezegd dat die vrijwilligheid ver te zoeken is. Wanneer een atleet wil deelnemen aan een wedstrijd dan is deze verplicht de voorwaarden van de huidige anti-dopingmaatregelen te accepteren. Ben je het er niet mee eens? Dan is meedoen uitgesloten en kun je die wedstrijd wel op je buik schrijven. De monopoliepositie die sportorganisaties en de anti-dopingautoriteiten hebben heeft als gevolg dat atleten ten onrechte hun vrijwilligheid moeten opgeven, waardoor de atleten in een spagaat komen en wel moeten instemmen. De hiervoor genoemde uitsluiting van toegang tot de burgerlijke rechter is daardoor eveneens ten onrechte. Een voordelig aspect voor de sporter is naar voren gekomen in het arrest Meca-Medina en Majcen4 afkomstig van het Hof van Justitie. Hierin is bepaald dat de Europese mededingingsregels van toepassing zijn op de dopingreglementen van de sportfederaties, waardoor er een soort escape is gerealiseerd voor de sporter om zijn belangen te beschermen.
Ook is het interessant om nog met een schuin oog te kijken naar de equality of arms. Een sporter die van dopinggebruik wordt verdacht moet een redelijke kans krijgen om zijn kant van het verhaal naar voren te brengen. De dopingautoriteiten hebben namelijk een uitzonderlijk beroepsrecht, waar de atleet geen beroep op kan doen. Het WADA hoeft bijvoorbeeld niet alle nationale rechtsmiddelen eerst af te gaan om beroep te mogen instellen. Een sportersvakbond dan wel een mensenrechtenorganisatie zou zich niet op dezelfde manier in een procedure mogen mengen, kijkend naar de belangen van een atleet. Daar komt bij dat de ontzegging van de financiële steun, die sporters niet krijgen vanwege het ontbreken van rechtsbijstand, toch echt leidt tot een schending van de equality of arms.5
Overheden moeten aan de slag
Sport is een heilig iets. Het gebruik van prestatieverhogende middelen moet zeker bestraft en bestreden worden. Atleten zijn echter geen robots en daarom is het belangrijk om de belangen van de mensenrechten in de gaten te houden. Met name het recht op privacy en het recht op een eerlijk proces komen hierbij in het gedrang. Het probleem kan bijvoorbeeld worden opgelost door de dopingbestrijding toe te voegen aan de taken van overheden. Nationale overheden hebben zich verbonden aan de mensenrechten en zijn daardoor verantwoordelijk. Belangrijk is dan wel dat tussen alle deelnemende landen harmonisatie plaatsvindt om zo de gelijkheid te waarborgen.
Jan Bakker