Expert aan het woord: Peter van de Waerdt

Kan de machtspositie van techgiganten worden ingeperkt?

Lees verder

De macht en de invloed van techbedrijven zijn wereldwijd gigantisch geworden. Ze monitoren de belangrijkste delen van infrastructuur en communicatie. Daarnaast verdienen ze veel geld aan de verkoop van advertenties die door de geavanceerde algoritmes steeds gerichter op bepaalde doelgroepen kunnen worden afgesteld. De techbedrijven nemen inmiddels zo’n machtige positie in op het wereldtoneel dat individuele overheden daar nauwelijks weerstand tegen kunnen bieden.De In Casu redacteuren Britt Imholz en Soner Korucu spraken met Peter van de Waerdt van onze Faculteit, die onderzoek doet naar de relaties tussen mededingingsrecht en de bescherming van persoonsgegevens.Voor degenen die diep in de complexe materie willen duiken een boeiend en ook wel onthutsend betoog. Er is nog veel werk aan de winkel!

Wat is het grootste probleem dat de monopolieposities van techgiganten veroorzaken?
Mijn onderzoek richt zich vooral op de relaties tussen mededingingsrecht en de bescherming van persoonsgegevens. Op dat snijvlak zie ik ook het grootste probleem ontstaan. Wat mij zorgen baart is dat de marktmacht van de grote techbedrijven sterk samenhangt met de verzameling en exploitatie van persoonsgegevens. Juist door zo veel mogelijk gegevens te verzamelen over zo veel mogelijk gebruikers kan een bedrijf als Google of Facebook zijn product zo aantrekkelijk en winstgevend mogelijk maken. Meer persoonsgegevens betekent immers een gedetailleerder individueel profiel plus een scherper beeld van bredere trends, waardoor je advertenties beter kan richten op bepaalde gebruikers en ze dus duurder kunt verkopen. Ik spreek daarom vaak van “data-driven companies” of zelfs van “data ecosystems”.

Giga expansiedrift
Voor de nabije toekomst denk ik dat we ons vooral zorgen moeten maken over de enorme expansiedrift van de techbedrijven. We kennen de nieuwsberichten allemaal wel: Facebook neemt WhatsApp over, Google koopt FitBit, Microsoft gaat samen met LinkedIn, et cetera. Veel overnames zijn echter ook onder de radar: Google (Alphabet) heeft sinds haar oprichting al meer dan 200 overnames gedaan.1 Dit is iets wat je vrijwel alleen op de online markt ziet: grote bedrijven die massaal diensten opkopen die mijlenver van hun core business lijken te staan. Dat is echter maar schijn. Juist door nieuwe diensten in te lijven boor je een nieuwe bron van persoonsgegevens aan die je kunt combineren met de dataset die je al hebt. Vandaar ook de term “data-ecosystemen” die ik vaak gebruik. Het is namelijk de dataverzameling van het ecosysteem als geheel, van álle diensten die onder een Google of een Facebook vallen, die gemakkelijk kan leiden tot de marktmacht.

Tegelijkertijd kunnen overnames worden gebruikt om een potentiële toekomstige concurrent uit te schakelen. In het recente rapport uit de VS staat bijvoorbeeld beschreven dat Instagram na verloop van tijd bijna een soort social-mediaplatform leek te gaan worden.2 Echter is Instagram natuurlijk al jaren in bezit van Facebook, dus we hebben hier een situatie waarin wellicht de sterkste concurrent van Facebook al onderdeel is van het Facebook ecosysteem.

Je ziet daarom sterk dat opkomende diensten die veel nieuwe gebruikers winnen vaak snel worden opgekocht door de gevestigde techbedrijven. TikTok bijvoorbeeld is in het afgelopen jaar ook enorm populair geworden, en direct was daar Microsoft die wel oren had naar een overname.3 Ik zie dit als een belangrijk onderdeel van de strategie, het uitbreiden van het data-ecosysteem om zoveel mogelijk nieuwe persoonsgegevens te kunnen exploiteren. De vele nieuwe overnames zijn daarom zeer zorgelijk met het oog op concurrentie en privacy.

“Eigenlijk zou ik daarom liever willen kijken naar de marktmacht van deze bedrijven op een soort “Markt voor internetgebruik” of een “markt voor verzameling van persoonsgegevens”

Het Amerikaanse Ministerie van Justitie, de toezichthouder Federal Trade Commission (hierna: FTC) en verschillende Amerikaanse staten zijn de machtspositie van bepaalde techreuzen gaan onderzoeken. Het onderzoek resulteert in een rapport ‘investigation in of competition in digital markets’. In dit rapport wordt slechts onderzoek gedaan naar vier bedrijven die vallen onder de zogeheten big five: Apple, Google, Facebook, Amazon en Microsoft.4 Wat zijn de belangrijkste kenmerken van deze bedrijven waardoor ze als dominant beschouwd kunnen worden?
Dit is één van de vragen waar het mededingingsrecht al lang mee worstelt en waar de opkomst van internetbedrijven, die een gratis dienst aanbieden gesubsidieerd door de exploitatie van persoonsgegevens, ons voor een moeilijke opgave stellen. Je kunt bijvoorbeeld niet alleen afgaan op het percentage marktaandeel van een bedrijf, omdat die snel kunnen wisselen. Zoals Larry Page van Google het zei: “Competition is one click away”.5 Bovendien kunnen consumenten gemakkelijk meerdere diensten tegelijk gebruiken: wellicht gebruik je Signal voor het contact met je beste vrienden, maar WhatsApp voor je ouders. De Europese Commissie noemt dit “multi-homing”. Dit zou er in feite voor zorgen dat bedrijven marktaandeel samen kunnen delen, wat een duidelijke vaststelling van marktmacht lastig maakt. Ook totale omzet is niet altijd een goede indicator, omdat de diensten doorgaans gratis worden aangeboden aan de eindgebruiker, en het lastig is weer te geven hoe advertentie-inkomsten zich precies verhouden tot het gebruik van een dienst.

Het gebruik als indicatie voor dominantie
Toch zijn er wel indicaties die ons kunnen helpen om dominantie vast te stellen. De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld in de zaak tegen Google Shopping vastgesteld dat ruim 90% van alle zoekopdrachten in de EU bij Google worden gedaan.6 De Commissie noemt dit “market share by volume”. De Commissie meet dus het feitelijke gebruik in plaats van de omzet. Daarnaast kun je onderzoeken hoe waarschijnlijk het is dat een nieuw bedrijf effectief zou kunnen concurreren. Om te concurreren met Google Search zijn de kosten hoog: je moet immers een index maken van het héle World Wide Web (of die index van Google kopen, maar ja…) en die ook nog eens sorteren. Bovendien moet je genoeg gebruikers aantrekken om de nieuwe dienst te gaan gebruiken. Ten slotte kan de Commissie onderzoeken hoe stabiel de positie van een bedrijf over langere tijd is gebleken, of er veel werk nodig is om die positie te behouden, en zijn er tal van andere indicaties die je als proxy kunt gebruiken om tot een beoordeling van marktmacht op een bepaalde markt te komen.

Ik vraag me echter af of dit volstaat. Ik zie de dominantie van de techbedrijven namelijk niet ontstaan op individuele markten afzonderlijk, maar juist door de marktpositie en structurering van het ecosysteem als geheel. De mogelijke marktmacht van bijvoorbeeld Facebook op de markt voor social media is zeker relevant, maar ik denk dat de échte marktmacht zit in het feit dat Facebook daarnaast ook Instagram, WhatsApp, Oculus, en een advertentienetwerk in handen heeft. Daarbij horen natuurlijk ook alle datastromen die daaraan verbonden zijn. Eigenlijk zou ik daarom liever willen kijken naar de marktmacht van deze bedrijven op een soort “Markt voor internetgebruik”7 of een “markt voor verzameling van persoonsgegevens”. Dit is echter toegegeven lastig te definiëren en nog ingewikkelder om feitelijk te meten. In mijn eigen onderzoek ben ik hier nog volop mee bezig.

Als het aan de commissie van het Huis van Afgevaardigden ligt, is een opsplitsing van deze Big-Tech bedrijven niet uitgesloten. Indien het Amerikaanse Congres het advies van het Huis overneemt, kunnen de techgiganten wellicht gedwongen worden bedrijfsonderdelen te verkopen of om organisatorische wijzigingen door te voeren. In hoeverre zou dit kunnen bijdragen aan het herstel van eerlijke concurrentie?
De machtspositie van de grote techbedrijven is voor een aanzienlijk deel gelegen in het ecosysteem. De combinatie van persoonsgegevens van zoveel verschillende bronnen maakt dat deze bedrijven een breed en gedetailleerd profiel op kunnen stellen voor het richten van de advertenties. Daarnaast zorgt de uitwisseling van data tussen de verschillende diensten er ook voor dat al deze diensten verbeterd kunnen worden met de nieuwe input. Ten slotte zorgt het ecosysteem ervoor dat vrijwel alle internetgebruikers op de één of andere manier wel zijn aangesloten bij het ecosysteem. Iemand die DuckDuckGo gebruikt, kijkt waarschijnlijk nog steeds filmpjes via Youtube of heeft een Android-toestel. Iemand die geen Facebook wil, bezoekt waarschijnlijk nog wel websites waar de Like-button widget op geïntegreerd is.

Opsplitsen van het ecosysteem is dus zeer nuttig in de zin dat het de netwerkeffecten, die voortkomen uit de brede verzameling van persoonsgegevens en de interne uitwisseling daarvan, kan verminderen. De overgebleven diensten zullen daardoor meer op eigen kracht moeten concurreren. Kort gezegd neem je daarmee het belangrijkste voordeel af wat deze bedrijven zichzelf hebben verschaft. Het is in feite de omkering van de expansiedrift die ik al eerder aanstipte. Bovendien komen er na een opsplitsing in één klap relevante concurrenten bij. Als Instagram immers gesplitst zou worden van Facebook, dan zullen die twee vanaf dat moment ook met elkaar moet concurreren, zoals ze dat nu intern al bijna doen. Ten slotte zal het met een opsplitsing makkelijker worden, voor mensen die dat willen, om zich volledig te distantiëren van bepaalde bedrijven. Dat maakt de weg vrij voor start-ups en reeds bestaande concurrenten om zich te differentiëren en hun eigen klantenkring op te bouwen. Bijvoorbeeld doordat zij minder data verzamelen, een beter user interface bieden, of een andere kwaliteit bieden die ze voor een deel van de consumenten verkiesbaar maken boven de huidige diensten.

Naast opsplitsing van de ecosystemen zie ik echter ook potentieel in meer interoperabiliteit, wat wil zeggen dat bepaalde diensten met elkaar functioneren ongeacht welke afnemer je kiest. Denk aan telefonie en email: ongeacht wie je provider is of welke e-maildienst je gebruikt, je kunt met iedereen bellen en je kunt iedereen mailen, zelfs als die persoon ergens anders klant is. We kunnen ons niet voorstellen dat we klant zouden moet blijven bij Vodafone, omdat we anders onze beste vriendin niet meer zouden kunnen bellen, maar bij sommige online diensten is dat momenteel natuurlijk wel zo. Het lijkt mij daarom denkbaar dat er op termijn regels komen die garanderen dat je een Instant-Messagingbericht van Signal naar WhatsApp kunt versturen, en van Facebook Messenger naar Telegram, enzovoorts. Je zou zelfs kunnen denken aan een globale database voor video’s, die je zowel via Youtube als Vimeo kunt bereiken, of een globaal social-mediaprofiel. Dit zou het ook al makkelijker maken om uit de bestaande ecosystemen van de grote techbedrijven te stappen, en ze zo de concurrentie aan te laten gaan.

 

 

 

 

“Elke privacy-policy lezen die op ons van toepassing is, kost ons naar schatting 200 uur per jaar.”

 

 

 

 

 

 

Dat techgiganten de privacy van gebruikers niet altijd hoog in het vaandel hebben zitten is niets nieuws. Zo kreeg Facebook een boete van 5 miljard dollar voor een privacyschandaal waarbij Cambrige-Analytica zonder toestemming gegevens van 87 miljoen Facebookgebruikers had gebruikt. Wat is de beste manier om privacykwesties op deze schaal aan te pakken? Beschikken overheden wel over de juiste middelen?
Als er één rode draad is die ik in dit stuk graag wil benadrukken dan is dat: privacy en mededinging zijn, op de online markten waar data-ecosystemen opereren, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ook hier geldt dat. Het zou voor onze privacy namelijk flink gunstiger zijn als we beter konden kiezen met welke bedrijven we in zee zouden gaan. De grote techbedrijven zijn zo groot geworden juist omdát ze veel persoonsgegevens verzamelen, en daarnaast hebben ze een sterke prikkel om dit te blijven doen of zelfs uit te breiden. Juist daarom schets ik ze als data-ecosystemen. Als de marktmacht van deze bedrijven zou verminderen, zou het makkelijker zijn voor consumenten om weg te lopen als ze zich zorgen maken over hun privacy, en bovendien maakt dat de weg vrij voor concurrenten die privacy wél hoog in het vaandel hebben staan.

De rol van de AVG
Dat betekent echter niet dat ik geen rol zie voor het Europese privacyrecht, zoals de AVG. Integendeel: ik ben van mening dat de AVG ons vergaande oplossingen biedt om privacykwesties beter aan te pakken. Zo gaat het recht om vergeten te worden erg ver, eist de AVG dat privacybeschermende maatregelen vanaf het begin al worden ingebouwd bij het ontwikkelen van software en algoritmes, en biedt het recht op data-portabiliteit in theorie de optie om over te stappen van WhatsApp naar Signal maar wel je contacten en mogelijk zelfs chat-geschiedenis mee te nemen. Helaas constateer ik dat de AVG nog lang niet in zijn volledigheid wordt nageleefd door grote techbedrijven, maar tegelijkertijd dat die door toezichthouders ook nog niet ten volste wordt gehandhaafd. De middelen zijn er dus wel, maar ze worden nog niet vaak genoeg gebruikt. Vooral data-portabiliteit blijft tot nu toe nog altijd op de plank liggen, terwijl dit een belangrijk stuk gereedschap kan zijn om te sleutelen aan de machtspositie en privacy inbreuken van data-ecosystemen.

Gebruikers geven aan dat ze zich zorgen maken om hun online privacy, maar doen daar weinig aan en blijven klant bij de grote techbedrijven. Dit wordt wel de “privacy paradox” genoemd. Veel mensen weten niet wat er precies met hun persoonsgegevens gebeurt op internet, en dat kúnnen ze ook niet weten. De achterliggende datastromen zijn zelfs voor experts ontzettend ingewikkeld om in kaart te brengen, en bovendien zijn er talloze privacy policies op ons van toepassing die allemaal lang en moeilijk te lezen zijn. Volgens een zeer interessante schatting zou het ons meer dan 200 uur per jaar kosten om elke privacy policy te lezen die op ons van toepassing is.8 Er is dus sprake van enorme informatie-asymmetrie: de consument weet, in relatie tot de data-ecosystemen, bij lange na niet genoeg om weloverwogen keuzes te maken met betrekking tot de privacy.9 Zelfs áls de AVG tot in de puntjes zou worden nageleefd, is het nog steeds vrijwel onmogelijk om continu na te gaan hoe onze data online wordt verzameld, door wie, en met welk doel. Persoonlijk denk ik daarom dat de “privacy paradox” helemaal geen paradox is. Veel mensen maken zich wel zorgen om hun online privacy, maar krijgen te weinig inzicht in de datastromen achter de schermen om zich een goed beeld te vormen over wat te doen. Bovendien is een bedrijf zoals bijvoorbeeld Google zó vitaal voor ons alledaagse internetgebruik dat het, zelfs voor mensen die zich zorgen maken, haast ondenkbaar is om helemaal van Google af te stappen.

En dat brengt ons weer terug naar de marktmacht van data-ecosystemen, en zo is de cirkel van mededinging en privacy weer rond. Alleen een gezamenlijke aanpak van mededingingsrecht en privacyrecht zal daarom uiteindelijk succesvol zijn om de dominantie van de grote techbedrijven aan banden te leggen en betere bescherming van persoonsgegevens te garanderen.

“Alleen een gezamenlijke aanpak van mededingingsrecht en privacy-recht zal succesvol zijn om de grote techbedrijven aan banden te leggen.”

Britt Imholz

Soner Korucu

Voetnoten

1. ‘List of mergers and acquisitions by Alphabet’, Wikipedia.org.

2. Investigation of competition in digital markets 2020, p. 13-14 (https://judiciary.house.gov/uploadedfiles/competition_in_digital_markets.pdf)

3. J. Bort,’Waarom Microsoft interesse heeft in TikTok (en zo Google dwars kan zitten)’, Business Insider 4 augustus 2020.

4. Investigation of competition in digital markets 2020.

5. D. Wisner,’ Google’s Larry Page: “Competition is one click away”, Forbes 14 oktober 2012.

6.https://ec.europa.eu/competition/antitrust/cases/dec_docs/39740/39740_14996_3.pdf, p. 58-62.

7. Vergelijkbaar met wat Tim Wu noemt de “market for attention”, https://scholarship.law.columbia.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=3030&context=faculty_scholarship.

8. A.M McDonald & L.F. Cranor. ‘The Cost of Reading Privacy Policies’, I/S: a journal of law and policy.  

9. Hierover schreef ik al eerder een artikel: 
P.J. van de Waerdt,“Information asymmetries: recognizing the limits of the GDPR on the data-driven market”,  SD september 2020.

Video
Delen

Uw naam

E-mail

Naam ontvanger

E-mail adres ontvanger

Uw bericht

Verstuur

Share

E-mail

Facebook

LinkedIn

Contact

Verstuur

Aanmelden

Meld aan